check stof leertoets periode 4

Check leertoets periode 4
Wat ken je al en wat moet je nog goed leren?
1 / 36
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Check leertoets periode 4
Wat ken je al en wat moet je nog goed leren?

Slide 1 - Slide

Croire, présent, vous
A
Vous croyiez
B
Vous croiez
C
Vous croyez
D
Vous crois

Slide 2 - Quiz

Aller, tu présent
A
tu vais
B
tu vas
C
tu va
D
tu alles

Slide 3 - Quiz

avoir, elle, futur simple
A
elle auras
B
elle sera
C
elle aura
D
elle aurait

Slide 4 - Quiz

être, nous imparfait
A
nous sommes
B
nous serions
C
nous serons
D
nous étions

Slide 5 - Quiz

Vouloir, ils, futur simple,
A
Ils voudront
B
ils voudraient
C
Ils vouloiront
D
ils vouloiraient

Slide 6 - Quiz

comprendre, nous, présent
A
nous comprendons
B
nous comprenons
C
nous comprenions
D
Nous comprendrions

Slide 7 - Quiz

Apprendre, passé composé, il
A
il a appris
B
Il a apprendu
C
Il est appris
D
Il a apprendé

Slide 8 - Quiz

Regelmatige ww.: descendre, elle, pc
A
elle a descendé
B
elle est descendu
C
elle est descendue
D
elle a descendu

Slide 9 - Quiz

Regelmatige ww.: finir, présent, elle
A
elle finis
B
elle fini
C
elle a fini
D
elle finit

Slide 10 - Quiz

Regelmatige ww. parler, elles, imparfait
A
elles parleraient
B
elles parlions
C
elles parlent
D
elles parlaient

Slide 11 - Quiz

Vertaal: L'auteur montre (laat zien) du regret

Slide 12 - Open question

L'auteur montre de l'impatience

Slide 13 - Open question

L'auteur est faché

Slide 14 - Open question

L'auteur montre du chagrin

Slide 15 - Open question

L'auteur montre de l'espoir

Slide 16 - Open question

ne....guère
A
niet meer
B
nauwelijks
C
ook niet
D
nog niet

Slide 17 - Quiz

ne...aucun
A
niet meer
B
niets
C
geen enkele
D
nooit

Slide 18 - Quiz

de moins en moins
A
minder
B
het minst
C
meer
D
steeds minder

Slide 19 - Quiz

surtout
A
overal
B
altijd
C
ergens
D
vooral

Slide 20 - Quiz

Basiswoorden: chaque
A
iedereen
B
elke
C
als
D
omdat

Slide 21 - Quiz

Basiswoorden: le besoin
A
de angst, waar je voor vreest
B
de noodzaak, wat je nodig hebt
C
de honger
D
de aandacht

Slide 22 - Quiz

Basiswoorden: le coeur
A
het lichaam
B
de ziel
C
het hart
D
de pijn

Slide 23 - Quiz

Basiswoorden: facile
A
makkelijk
B
zwaar
C
boos
D
moe

Slide 24 - Quiz

Basiswoorden: propre
A
eerst
B
eigen
C
nadat
D
eerder

Slide 25 - Quiz

Basiswoorden: la preuve
A
het proeven
B
de gedachte
C
het eigendom
D
het bewijs

Slide 26 - Quiz

Basiswoorden: l'environnement
A
het milieu
B
de omgeving
C
het gebied
D
het monument

Slide 27 - Quiz

Basiswoorden: le gouvernement
A
de gouverneur
B
de regering
C
de oorlog
D
de wet

Slide 28 - Quiz

Basiswoorden: SDF
A
drugs
B
ambtenaren
C
maatschappijen
D
daklozen

Slide 29 - Quiz

Basiswoorden: la formation
A
de vorm
B
de opvoeding
C
de club
D
de opleiding

Slide 30 - Quiz

Basiswoorden: la raison
A
de reden
B
de aankoop
C
het argument
D
de bevestiging

Slide 31 - Quiz

De jouwe (m, enkelv.)
A
le tien
B
le tienne
C
les siens
D
le sien

Slide 32 - Quiz

De hare (v, enkelv.)
A
la nôtre
B
la tienne
C
la sienne
D
la leur

Slide 33 - Quiz

Die van ons (meervoud)
A
les leurs
B
les nôtres
C
les vôtres
D
les miens

Slide 34 - Quiz

Die van u, enkelv., v
A
la vôtre
B
le vôtre
C
le nôtre
D
la nôtre

Slide 35 - Quiz

Die van jullie, meervoud
A
les vous
B
les nôtres
C
les leurs
D
les vôtres

Slide 36 - Quiz