Les 1

Nederlands
Periode 2
Les 1
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Nederlands
Periode 2
Les 1

Slide 1 - Slide

Programma
  • Lezen
  • Terugblik periode 1 
  • Overzicht leerjaar 2 per periode
  • Leerinhoud periode 2 
  • Starttaal online 3F
  • Theorie over een betoog

Slide 2 - Slide

Lezen
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Terugblik periode 2.1
  • voldaan/niet voldaan
  • herkansing inleveren in de week van 9 december

Slide 4 - Slide

Overzicht leerjaar 2 
Periode 1: zakelijke brief, sollicitatiebrief 
Periode 2: betoog, boekrecensie
Periode 3: lezen in relatie met BPV en een boekvlog
Periode 4: taalspelletjes ontwerpen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Eindopdracht 2.2

Slide 7 - Slide

Taalverzorging 3F
  • Instructie: uitleg periode 2.1, daarom geen instructie
  • Zelfstandig werken taalverzorging 

Slide 8 - Slide

Wat is een betoog?

Slide 9 - Mind map

Wat is een betoog?
Een betoog is een tekst waarin je duidelijk jouw mening geeft. Je schrijfdoel is om de lezer te overtuigen van die mening. Om dit te doen, geef je argumenten die jouw mening ondersteunen. Deze argumenten kunnen weer worden ondersteund door voorbeelden.

Slide 10 - Slide

De opbouw van een betoog
Inleiding

Start met een pakkende zin.
Introduceer het onderwerp en je stelling.

Kern
Geef 3 sterke argumenten en werk ze uit met voorbeelden.
Bespreek en weerleg 1-2 tegenargumenten.

Conclusie
Vat de belangrijkste punten samen.
Herhaal je stelling en eindig met een krachtige afsluiter.











Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Voorbeeld van een betoog: 
Waarom onderwijsassistenten meer verantwoordelijkheid zouden moeten krijgen.
Inleiding: Onderwijsassistenten spelen een essentiële rol in het basisonderwijs, maar hun potentieel wordt niet altijd volledig benut. Mijn stelling is dat onderwijsassistenten meer verantwoordelijkheid zouden moeten krijgen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren.  
Kern:
Argument 1: Meer verantwoordelijkheid voor onderwijsassistenten verlicht de werkdruk van leerkrachten, waardoor zij zich kunnen richten op lesvoorbereiding en specifieke leerlingbegeleiding.
Argument 2: Onderwijsassistenten die meer taken uitvoeren, ontwikkelen hun vaardigheden sneller en kunnen beter inspelen op de behoeften van de klas.
Argument 3: Veel onderwijsassistenten hebben al de kennis en vaardigheden om meer taken op zich te nemen, maar krijgen niet altijd de kans om dit te doen.
Tegenargument: Sommigen zeggen dat onderwijsassistenten minder taken moeten hebben om fouten te voorkomen. Weerlegging: Met de juiste begeleiding en training kan dit risico worden geminimaliseerd.
Slot: Meer verantwoordelijkheid voor onderwijsassistenten verhoogt hun betrokkenheid en leidt tot een betere samenwerking met leerkrachten, wat uiteindelijk de kwaliteit van het onderwijs ten goede komt. 




Slide 13 - Slide

Standpunt, stelling, argument?
Kort samengevat:

Standpunt is wat je vindt.
Stelling is het standpunt in een krachtige, verdedigbare zin.
Argument ondersteunt je stelling met bewijs of reden. 


Slide 14 - Slide

Wat is een argument?
Een argument is een reden of bewijs waarmee je een mening, standpunt of stelling ondersteunt. Het doel van een argument is om je betoog sterker te maken en de lezer of luisteraar te overtuigen dat jouw mening klopt.

Stelling: “Scholen moeten meer aandacht besteden aan het ontwikkelen van sociale vaardigheden bij studenten.”

Argument: “Door meer focus te leggen op sociale vaardigheden, zoals samenwerken en effectief communiceren, worden studenten beter voorbereid op de arbeidsmarkt en ontwikkelen ze vaardigheden die essentieel zijn voor succes in zowel hun professionele als persoonlijke leven.”

Dit argument benadrukt het belang van sociale vaardigheden als voorbereiding op de toekomst en legt uit waarom dit een waardevolle investering is in het onderwijs.

Slide 15 - Slide

Soorten argumenten
Objectieve argumenten:
Dit zijn argumenten die gebaseerd zijn op feiten, gegevens of wetenschappelijke bewijzen. Ze zijn controleerbaar en kunnen door iedereen bewezen of weerlegd worden.
Voorbeeld: "Uit onderzoek blijkt dat leerlingen die dagelijks lezen, beter presteren op school."
Dit is objectief omdat het gebaseerd is op feiten en onderzoek, en het kan door iedereen gecontroleerd worden.

Subjectieve argumenten:
Dit zijn argumenten die gebaseerd zijn op meningen, gevoelens of persoonlijke ervaringen. Ze zijn niet altijd te bewijzen en kunnen voor iedereen anders zijn.
Voorbeeld: "Ik vind dat kinderen meer buitenspelen moeten, omdat het goed is voor hun energie en plezier."
Dit is subjectief omdat het gebaseerd is op de persoonlijke mening van degene die het zegt en niet op objectieve feiten.


Slide 16 - Slide

Tegenargument en weerlegging
Een tegenargument is een argument dat het tegenovergestelde van jouw standpunt ondersteunt. Het wordt gebruikt om een andere mening te presenteren. In je betoog kun je tegenargumenten noemen en daarna weerleggen om je eigen standpunt te versterken.

Voorbeeld:
Stelling: "Scholen moeten meer digitale hulpmiddelen gebruiken."

Tegenargument: "Niet iedereen heeft toegang tot goede technologie."

Weerlegging: "Scholen kunnen samenwerken om technologie aan alle studenten beschikbaar te stellen."

Het weerleggen van tegenargumenten maakt je betoog sterker.

Slide 17 - Slide

Wat is een standpunt? 
Hoe herken je een standpunt?

Slide 18 - Slide

En nu nog kort samengevat

Slide 19 - Slide

Noteer!
  • Schrijf nu zoveel mogelijk op over wat je geleerd hebt over een betoog. 

Slide 20 - Slide

Terugblik 

Slide 21 - Slide