7/10 (argument), tegenargument en weerlegging

Lesplanning
  • Lesdoelen
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie/quiz + in stilte werken
  • Verlengde instructie/quiz + iedereen werken
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 18 min

Items in this lesson

Lesplanning
  • Lesdoelen
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie/quiz + in stilte werken
  • Verlengde instructie/quiz + iedereen werken
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 1 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kan je (weer) benoemen wat een argument, tegenargument en weerlegging zijn is en kan je deze herkennen en benoemen in een tekst;
  • heb je geoefend met argument, tegenargument en weerlegging.
Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 2 - Slide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Gaat in op het standpunt
Gaat in op het argument
Weerlegging
Tegenargument

Slide 5 - Drag question

Een uitspraak of bewering over een bepaald onderwerp
Die onderbouwen het standpunt. Het is het antwoord op de vraag: waarom heb ik deze mening.
Het standpunt en de argumenten waarmee je het standpunt ondersteunt of ontkracht.
Argumenten tegen het standpunt, het ontkracht je standpunt.
Een tegenargument ontkrachten. Zo maai je het gras voor de voeten van de tegenstanders weg.
Standpunt/stelling
Argumenteren
Argumentatie
Tegenargument
Weerlegging

Slide 6 - Drag question

Nieuwe lesstof

Slide 7 - Slide

Wat is een argument?
Aan welke signaalwoorden heken je een argument?

Slide 8 - Open question

Wat is een tegenargument?
Aan welke signaalwoorden heken je een tegenargument?

Slide 9 - Open question

Wat is een weerlegging?
Aan welke signaalwoorden heken je een argument?

Slide 10 - Open question

Begrippen
- Feit; controleerbaar, waar of onwaar
- Mening: standpunt of opvatting -->  niet controleerbaar kun je het mee eens zijn of niet. --> ik ben van mening, ik vind, volgens mij/ons....
- Argument: redenen waarom je iets vindt (gebaseerd op feiten uit artikelen) - ondersteunen het standpunt --> om te beginnen, daarnaast, verder, tbovendien
- Tegenargument: argument tegen het standpunt (gebaseerd op feiten uit artikelen)  --> daar staat tegenover, aan de andere kant, daarentegen...
- Weerlegging: argument weerlegt het tegenargument (gebaseerd op feiten uit artikelen) --> daar staat tegenover, aan de andere kant, daarentegen...
-Signaalwoorden: woorden die een teken afgeven dat er iets gaat gebeuren.
-Tekstverbanden: door gebruik van signaalwoorden wordt er een verbinding aangegeven tussen alinea's, zinnen en woorden.
-conclusie: een besluit gebaseerd op de informatie uit het middenstuk --> kortom, dus, al met al, dat betekent...
- parafraseren: in je eigen woorden herschrijven (opnieuw schrijven)

Slide 11 - Slide

Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen
Pak je VIP en noteer:
Maken: Meer dan lezen, blz. 24, paragraaf 4, opdracht 3 en 4 (groep zonder instructie ook opdracht 7)
+ nakijken werk vorige les en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over dingen die je na het nakijken niet begreep!

Slide 12 - Slide

Standpunt
  • Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt.
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn
  • Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij/ons, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens

Voorbeeld:

Handbal is een vermoeiende sport.
  • Je kan het er mee een of oneens zijn
  • Je kan het NIET controleren
  • Het moet onderbouwd worden met meer argumenten!

Slide 13 - Slide

Argument (reden waarom)
Ondersteunen  het standpunt.

In een tekst kan een schrijver alleen zijn eigen mening geven, maar ook meningen van anderen. --> Hij kan de mening van anderen gebruiken om zijn eigen mening te ondersteunen. 

Ook kan hij de lezer zelf een mening laten vormen door verschillende meningen met elkaar te vergelijken. Je ziet aan het slot van de tekst vaak of de schrijver je ergens van wil overtuigen of jou alleen wil informeren.

Slide 14 - Slide

Tegenargument
- Tegenargument ontkracht standpunt.
-  Laat zien dat stelling onjuist is.




Slide 15 - Slide

Weerlegging 
- Weerlegging ontkracht tegenargument.
- Laat zien dat argument onjuist is.


Slide 16 - Slide

Doel
Krachtiger maken van jouw betoog om anderen te overtuigen.

Slide 17 - Slide

Tegenargument eeen weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

Mini voorbeeld:

Stelling: De opwarming van de aarde is een positieve ontwikkeling                                                                     


Om te beginnen  is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Dat is dan meteen weer goed voor het milieu, omdat mensen in de vakantie in eigenland kunnen blijven. Daardoor wordt er dan minder gevlogen en dat scheelt dus de uitstoot van stikstof.


Daar staat tegenover dat de kans dat je huidkanker krijgt, daardoor wel een stuk groter wordt (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging). Er wordt steeds betere en goedkopere zonnebrand geproduceerd en het wordt tegenwoordig zelfs in crèmes verwerkt, zodat je het niet apart hoeft te smeren.


--> je schrijft de uit jouw artikelen geselecteerde tegenargument en weerlegging uit jouw artikelen in je eigen woorden op, dus je mag het niet overschrijven zoals het in het artikel staat!

Slide 18 - Slide

Opbouw betoog
Inleiding 
Aandacht trekken - kort grappig verhaaltje, iets uit het nieuws of eigen ervaring.
Stelling (mening/standpunt) introduceren  

Middenstuk
Argumenten  met uitleg  
Tegenargument mét  weerlegging met uitleg bij de weerlegging 

Slot
Aansluiting met inleiding met een conclusie met herhaling sterkste argumenten + herhaling van (standpunt) stelling)   

Slide 19 - Slide

(A) Het is goed om schooluniformen in te voeren, (B) want dan ziet iedereen er gelijk uit.
A
A = argument
B
B = argument

Slide 20 - Quiz

(A) Zij heeft veel volgers op YouTube, (B) dus zij is heel populair.
A
A = standpunt
B
B = standpunt

Slide 21 - Quiz

Wat is een tegenargument?
A
Een argument dat hetzelfde standpunt ondersteunt
B
Een argument dat gericht is tegen een standpunt of tegen een argument
C
Een onbelangrijk detail
D
Een ongeldige redenering

Slide 22 - Quiz

Als je een tegenargument weerlegt, dan ontkracht je het gegeven tegenargument en zeg je dus dat het tegenargument niet klopt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Werk voor deze les + huiswerk: 
    Pak je VIP en noteer:
    Maken: Meer dan lezen, blz. 24,  paragraaf 4, opdracht 3 en 4 (groep zonder instructie ook opdracht 7)
    + nakijken werk vorige les en verbeteren met een andere kleur!
    Klaar = in STILTE lezen

    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je na het nakijken niet begreep!

    Slide 24 - Slide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:

    • kan je (weer) benoemen wat een argument, tegenargument en weerlegging zijn is en kan je deze herkennen en benoemen in een tekst;
    • heb je geoefend met argument, tegenargument en weerlegging.
    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 25 - Slide

    Ik kan benoemen wat argument, tegenargument en weerlegging zijn.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 26 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Wat ga je daarvoor doen?

    Slide 27 - Open question

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 28 - Open question