haben/sein und Modalverben

WIEDERHOLUNG
haben / sein
schwache Verben
Modalverben
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

WIEDERHOLUNG
haben / sein
schwache Verben
Modalverben

Slide 1 - Slide

haben
ich habe
du hast
er/sie/es hat
wir haben
ihr habt
sie/Sie haben
haben / sein = onregelmatig
sein
ich bin
du bist
er/sie/es ist
wir sind
ihr seid
sie/Sie sind

Slide 2 - Slide

jullie zijn
A
sie sind
B
ihr seid
C
ihr sind
D
sie sein

Slide 3 - Quiz

jij hebt
A
du habst
B
du bist
C
du hast
D
du habt

Slide 4 - Quiz

u bent
A
es ist
B
Sie ist
C
Sie sein
D
Sie sind

Slide 5 - Quiz

jullie hebben
A
du hast
B
ihr habt
C
ihr habst
D
ihr habet

Slide 6 - Quiz

schwache Verben = regelmatig
stam + uitgang

ezelsbruggetjes

I
D
E
W
I
S
e
st
t
en
t
en
Denk ook aan:
de extra e bij een
stam op d/t/n/m
> er arbeitet
geen extra s bij een stam op s/z/ß
> du reist

Slide 7 - Slide

Modalverben: müssen, können, dürfen, mögen
Müssen, können, dürfen zijn hulpwerkwoorden. Ze worden  vaak samen met andere ww gebruikt.

Sie darf keinen Kaffee trinken.   |   Du magst keinen Kaffee.

Let op: ten opzichte van zwakke werkwoorden geldt:

enkelvoud vormen (I-D-E):

de klinker in de stam verandert
de uitgangen zijn anders
meervoud vormen (W-I-S):

geen verandering

Slide 8 - Slide

Schrijf de vertaling op van:
müssen, dürfen, können

Slide 9 - Open question

Schrijf de vertalingen op van
mögen

Slide 10 - Open question

Welke twee persoonsvormen zijn bij modale ww hetzelfde?
A
ich, du
B
ich, es
C
du, ihr
D
wir, Sie

Slide 11 - Quiz

Sleep de juiste vormen van dürfen achter de persoonlijk voornaamwoorden
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
dürfen
dürfen
dürft
dürft
dürfst
darfst
dürf
darf
dürfe
darf

Slide 12 - Drag question

dürfen

ich darf
du darfst
er/sie/es darf
wir dürfen
ihr dürft
sie/Sie dürfen
müssen

ich muss
du musst
er/sie/es muss
wir müssen
ihr müsst
sie/Sie müssen

Slide 13 - Slide

Schrijf het hele rijtje op voor
können

Slide 14 - Open question

Wat kan je al?  Waarmee moet je nog oefenen?
  1. haben/sein gemengd
  2. modale werkwoorden (alleen persoonsvorm)
  3. modale werkwoorden (ook het juiste ww kiezen)
  4. zwakke werkwoorden (ook stam op s/z of t/d)
? ? ? ? ?

Slide 15 - Slide



Dit doe je eerst:
  • Kies een oefening voor de werkwoorden
  • Maak de oefening zonder in je boek te kijken
  • Controleer je oefening (op ItsLearning)
  • Laat hem aftekenen

Klaar?
  • Ga dan aan de slag met je mondeling OF
  • Werk aan de bouwstenen voor week 1/2/3
werk alleen
en in stilte

werk met je partner
je mag fluisteren

Zelfstandig werken

Slide 16 - Slide