de dierlijke cel

• Biologie
• Secundair onderwijs

Dierlijke cellen

Dierlijke cellen

lesdoelen

Op het einde van deze les ken je bouw, de eigenschappen en de functie van de verschillende celorganellen van de dierlijke cel.

Welke celorganellen ken je?

Bouw celmembraan

bouw van het celmembraan

• 2 lagen
• fosfolipiden en cholesterol
• hydrofiel en hydrofoob
• transmembraaneiwitten
• los de oefeningen op op p 27 - 28                                                            we overlopen ze daarna samen

eigenschappen van het celmembraan

• flexibel
• zelfsluitend
• selectief doorlaatbaar transmembraanproteïnen

welke functies denk je dat het celmembraan heeft?

functie van het celmembraan

• omsluit en isoleert de cel inhoud
• laat selectief stoffen door
• receptorfunctie
• communicatie met andere cellen

het celmembraan communiceert met andere cellen door lipiden?

1. waar
2. fout

Het celmembraan bevat hydrofobe kop. Deze is waterafstotend

1. waar
2. fout

Wat is geen eigenschap van het celmembraan.

1. flexibel
2. selectief doorlaatbaar
3. zelfsluitend
4. enkele laag

Geef een korte definitie van het cytoplasma

Wat is het verschil tussen hydrofiel en hydrofoob.

wat weet je nog over de bouw en de functie van het celmembraan?

Wat zijn transmembraaneiwitten?

trek een foto van je tekening op p 28

Wat zijn fosfolipiden

de kern- de bouw

• kern poriën
• kernplasma
• kernlichaam
• chromosomen

wat zou de functie van de kern poriën zijn?

aan wat denk je bij de term chromosomen?

de celkern - eigenschappen

• bescherming genetisch materiaal - communicatieverkeer
• processen van transcriptie en DNA-replicatie
• de aanmaak van enzymen

de celkern - functie

• synthese eiwitten
• dochtercellen
• kernlichaampje ribosomen
• replicatie DNA

de celkern maakt zelf de enzymen aan

1. waar
2. niet waar

transcriptie is het overschrijven van de genetische code

1. waar
2. niet waar

wat betekent volgens jullie DNA replicatie?

bij de vorming van dochtercellen is het belangrijk dat het DNA netjes verdeeld wordt?

1. waar
2. niet waar

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen