vwo les 4

Hallo Deutschland Kapitel eins VWO 1 les 4 wk 39
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hallo Deutschland Kapitel eins VWO 1 les 4 wk 39

Slide 1 - Slide



 



.


Slide 2 - Slide

Was machen wir heute?
  1. Hausaufgaben controllieren
2.Lesen
3. Grammatik personal Pronomen
4. Grammatik haben und sein
5. Üben für SO

Das Ziel:
Neue Grammatik lernen
Leesvaardigheid trainen

 



.


Slide 3 - Slide

Zungenbrecher
Es lagen zwei zischende Schlangen zwischen zwei spitzen Steinen und zischten dazwichen

Slide 4 - Slide

Lesen Blok D Übung 15 (Seite 20/21)
Werk met zijn tweeën, kies  één van de twee teksten. Lees nu beide de tekst voor jezelf. maak aantekeningen in het Nederlands. Vertel aan elkaar wat je gelezen hebt. 
Maak de vragen die bij de tekst horen
Vertaling van de opdracht:   Tekst 1 Seite 20
A. Welke informatie verwacht je op grond van de titel en het plaatje?
B. Lees de tekst en vul de ontbrekende woorden uit, die uit: aber, also, immer, nicht, noch , oder, sogar, wenn
C. de volgende wordgroepen dtaan de de tekst, schrijf op wat jij denkt dat ze betekenen.
Tekst 2 Seite 21
A (zie tekst 1)
B kruis aan welke woorden in de gaten van de tekst passen
C. Welke reden wordt genoemt dat de ouders goed kunnen slapen?
timer
10:00

Slide 5 - Slide

haben, sein und werden
3 werkwoorden die we ook in het Nederlands kennen, namelijk hebben en zijn. Dit zijn onregelmatige werkwoorden. Waarom?

                    

Slide 6 - Slide

Aufgabe 16, 17, 18 haben, sein & werden
Was?                         16 + 17 + 18 
Wie?                           zusammen
Wielange?                  10 minuten
Opdracht 17: Vul de juiste vorm van haben, sein of werden in 
Opdracht 18 Lees het gesprek tussen Alwin en Benjamin, vul de juitste vorm van haben, sein of werden in. 

Slide 7 - Slide

Wat moet je leren voor het SO?

 
De stof voor het SO is:
Wörterliste A en B
Fragewörter
Zahlen








.



Slide 8 - Slide

Welke vraagwoorden ken je in het Duits?

Slide 9 - Mind map

Vertaal het vraagwoord naar het Duits: Waar
(Weißt du, ..... er wohnt?)

Slide 10 - Open question

Vertaal het vraagwoord naar het Duits: Hoe
(..... heißt du?)

Slide 11 - Open question

Vertaal het vraagwoord naar het Duits: wie
(...... ist das? das ist Anna)

Slide 12 - Open question

Vertaal het vraagwoord naar het Duits: wanneer
(...... kommst du?)

Slide 13 - Open question

Vertaal het vraagwoord naar het Duits: wat
(......ist deine Handynummer?)

Slide 14 - Open question

timer
1:00
.... heißt du?
..... ist das? Das ist meine Mutter

... ist deine Adresse?
....kommst du? Morgen!
..... wohnst du?

wo

was

Wer

wie

wann

Slide 15 - Drag question

welk Duits lidwoord hoort bij

Buchstabe
A
die
B
der
C
das

Slide 16 - Quiz

welk Duits lidwoord hoort bij

Antwort
A
die
B
der
C
das

Slide 17 - Quiz

Welk Duits lidwoord hoort bij:

Satz
A
die
B
das
C
der

Slide 18 - Quiz

Welk Duits lidwoord hoort bij:

Wort
A
die
B
das
C
der

Slide 19 - Quiz

Vertaal naar het Duits:
onderstrepen

Slide 20 - Open question

Vertaal naar het Nederlands:
der Satz

Slide 21 - Open question

schrijf de getallen van 0 t/m 5 onder elkaar op (zonder hoofdletter)

Slide 22 - Open question

schrijf volluit in het Duits (geen cijfer)
zeventien

Slide 23 - Open question

vertaal naar het Duits:
waar naar toe/waarheen

Slide 24 - Open question

Vertaal naar het Duits:
eenentwintig

Slide 25 - Open question

Vertaal naar het Duits:
de letter

Slide 26 - Open question

Vertaal naar het Nederlands:
ankreuzen

Slide 27 - Open question

Hausaufgaben 
Machen:  15 t/m 18 (Seite 20 t/m23)
Lernen: Wörterliste A und B
(Seite 38)
Lernen: Grammatik Fragewörter und Zahlen 
(Seite 41, 42)




Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide