proeftoets Studyflow (G1, G2)

Oefentoets Studyflow
G1, G2
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Oefentoets Studyflow
G1, G2

Slide 1 - Slide

Deel 1 grammatica

Slide 2 - Slide


In welke zin staat de persoonsvorm tussen blokhaken?
A
Na het [verlopen] toernooi was Nederland uitgeschakeld.
B
Zij was in alle [staten] toen ze het bericht ontving.
C
[Glimlachend] vertelde Myrthe de grap..
D
Waarom [beantwoord] jij zijn vraag niet?

Slide 3 - Quiz


In welke zin staat het voltooid deelwoord tussen blokhaken?
A
Dat nieuwe [gebouw] kosste een miljoen euro.
B
Je kunt deze goede raad goed [gebruiken].
C
Het [belooft] een spannende dag te worden.
D
Ik heb dat eigenlijk altijd al [vermoed].

Slide 4 - Quiz


Welk van de dikgedrukte woorden is een zelfstandig naamwoord?

Uiteindelijk hadden alle leerlingen prachtige foto's gemaakt in de dierentuin.
 
A
uiteindelijk
B
alle
C
foto's
D
in

Slide 5 - Quiz


Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Elke woensdagmiddag gaat hij bij zijn oma op bezoek.

Slide 6 - Open question


In welke zin is 'bellen' de persoonsvorm?
A
De bellen maakten een hinderlijk lawaai.
B
Zij waren enorme bellen aan het blazen.
C
De acteur was zijn vrouw aan het bellen.
D
Waarom bellen die meiden met hun fietsbel?

Slide 7 - Quiz


Welk van de dikgedrukte woorden is een bijvoeglijk naamwoord?

De natuurlijke bronnen komen op deze manier in gevaar.

A
natuurlijke
B
komen
C
op
D
manier

Slide 8 - Quiz


Noteer het lijdend voorwerp in de volgende zin.
Tijdens zijn presentatie heeft de goochelaar een ingewikkelde truc verklapt.

Slide 9 - Open question


Noteer het (werkwoordelijk) gezegde in de volgende zin.

Wanneer wilde je dat gaan doen?

Slide 10 - Open question


Welk zinsdeel is dikgedrukt in de volgende zin?

De geschrokken automobilist reed de sloot in.

A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
(werkwoordelijk) gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz


Je ziet een vraag. Maak van de vraagzin een mededelende zin.

Ga jij regelmatig met je vrienden voetballen?

Slide 12 - Open question


Welk van de dikgedrukte woorden is een voorzetsel?
Weet jij het verschil tussen een wasbeer en een wasbeerhond?


A
het
B
tussen
C
wasbeer
D
en

Slide 13 - Quiz


Noteer het lijdend voorwerp van de volgende zin.

Na de wedstrijd feliciteerden mijn teamgenoten de tegenstanders.

Slide 14 - Open question


Welk van de dikgedrukte woorden is een lidwoord?
Geef haar maar het ijsje met slagroom en zonder chocola.
 

A
haar
B
het
C
met
D
chocola

Slide 15 - Quiz