Rekenen H2

Rekenen H2
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Rekenen H2

Slide 1 - Slide

Omrekenen van maand naar week en andersom
Bedrag per maand x 12 : 52 = bedrag per week


12 maanden per jaar
52 weken per jaar

Slide 2 - Slide

Oefenvraag 9: Anna heeft drie soorten inkomsten:
1. Bijstandsuitkering: 70% van € 1.495,20
2. Schoonmaakbaan: € 35 per week
3. Kinderbijslag: € 281,07 per kwartaal Bereken hoeveel zij per maand verdient. (Examen 2016 Tijdvak 2, vraag 20)
timer
3:00

Slide 3 - Open question

Berekening enkelvoudige rente
Berekening enkelvoudige rente:


Voorbeeld:
Spaarbedrag € 2.500, rente 1,6%.
Rente over een periode van drie jaar:
0,016 × € 2.500 × 3 = € 120

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Hoofdstuk 2
De groeifactor berekenen bij samengestelde rente




Slide 6 - Slide

samengestelde rente met groeifactor
Er staat €500 op de spaarrekening, tegen 4% rente
Groeifactor = 1 + (rente% / 100) = 1,04

  • rente 1e jaar → €500 x (1,04)^1   = €520,00
  • rente 2e jaar → €500 x (1,04)^2 = €540,80 
  • rente 3e jaar → €500 x (1,04)^3 = €562,43 
  • etc. 

Slide 7 - Slide

Er staat €4.500 op je spaarrekening. Je ontvangt 1,6% samengestelde rente, 4 jaar.

Bereken de groeifactor en je saldo na 4 jaar.
timer
4:00

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Video

3.3 geld lenen kost geld
Kredietkosten berekenen
p. 79 van je boek

Slide 10 - Slide

Vraag 16: Darius wil een lening afsluiten van € 6.000. Hij wil de lening in 2 of 3 jaar terug betalen. Toon met een berekening aan wat de goedkoopste keuze is. Geef ook aan wat hij bespaart. (2pt)

timer
4:00

Slide 11 - Open question

reële rente 
Koopkracht van je spaargeld is afhankelijk van de rente en de inflatie. 
Nominale rente: de rente waarmee de bank rekent, je spaartegoed neemt toe.
Door inflatie → spaargeld minder waard.
Reële rente: nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.
 Berekening:

Slide 12 - Slide

Willem: “Ja, ik begrijp je boosheid wel. Het rendement van 4% waarmee de Belastingdienst rekent, is hoger dan de rente op je spaarrekening. Je hebt dit jaar maar 1,05% rente ontvangen op je spaarrekening, terwijl de inflatie dit jaar uitkomt op 1,4%.”

Bereken in twee decimalen het reële rentepercentage op de spaarrekening van Paul. Schrijf je berekening op
timer
3:00

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Video

Saldo berekenen voorbeeld

Slide 15 - Slide

Frenk heeft een positief saldo van € 320. Zijn huur a € 420 is geincasseerd.
Hij heeft € 120 huurtoeslag ontvangen. Voor zijn wekelijkse boodschappen heeft hij € 90 gepind.

Wat is zijn nieuwe saldo? Noteer je berekening en geef aan debet of credit.

Slide 16 - Open question

Reserveren

Berekening:


Voorbeeld:
Joey gaat met vier vrienden twee weken kamperen. Ze huren een tent voor 5-8 personen. Over drie maanden moet Joey betalen.
Hoeveel moet hij vanaf nu per maand reserveren?
Benodigd bedrag: € 130 × 2 = € 260
Per persoon is dat: € 260 ÷ 5 = € 52
Reserveren: € 52 ÷ 3 = € 17,33 per maand




Slide 17 - Slide

14. Timo wil een scooter kopen. De scooter kost € 995 en de kosten voor het
rijklaar maken zijn € 150. Timo spaart elke maand € 95. Hij is al zeven maanden aan het sparen.
Reken uit welk bedrag Timo vanaf nu elke maand moet reserveren om de scooter over een half jaar te kunnen kopen. (berekening erbij)

Slide 18 - Open question