LES 2 - Produceren van kosten tot winst

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Les 2 - Van kosten tot winst

Leerdoelen

- voorbeelden geven van bedrijfskosten en uitleggen waarom dit bedrijfskosten zijn.

(met behulp van een voorbeeld) het verschil tussen afzet en omzet duidelijk maken.

- de winst uitrekenen als je de omzet, inkoopprijs en bedrijfskosten weet.

- de begrippen brutowinst en nettowinst beschrijven en (in een voorbeeld) het verschil kunnen uitleggen.

Meneer De Groot heeft een bouwbedrijf.
Eén van zijn klanten wil een houten schuur laten maken.
De Groot moet een prijsopgaaf maken.

Wat denk jij?
Waar hangt de prijs van de houten schuur vanaf?
Schrijf zoveel mogelijk verschillende factoren op.

Bedrijfskosten

Een bedrijf maakt kosten om producten te maken.

Deze kosten noem je bedrijfskosten.

Voorbeelden van bedrijfskosten zijn:

• personeelskosten
  
• huisvestingskosten
  
• reclamekosten
  
• rentekosten
  
• inkoopkosten

Welke soort bedrijfskosten herken je in de volgende situaties?

Een bedrijf sponsort de plaatselijke voetbalclub.

Als je hier gaat werken, krijg je een goed salaris.

Het magazijn is voor € 10.000,- verbouwd.

De winkelier heeft bij de leverancier goederen ingekocht.

Voor de aanschaf van een nieuwe machine heeft de ondernemer € 8.000,- geleend.

Reclamekosten

Huisvestingskosten

Personeelskosten

Rentekosten

Inkoopkosten

Kosten van een kledingwinkel

In de kledingwinkel van Gerda Scheepers hangt de laatste modecollectie.

 

De inkoopkosten van de collectie zijn. € 45.000,-.

In de winkel werken twee parttimers.

Samen verdienen ze € 40.000,- per jaar.

Aan huur voor het winkelpand is Gerda per jaar € 25.000,- kwijt.

Gerda adverteert per jaar voor € 10.000,- in de plaatselijke krant.

Bij de bank heeft Gerda een lening van € 8000,-.

Welke kosten horen bij de verschillende bedragen?

€ 45.000

€ 40.000

€ 25.000

€ 10.000

€ 8.000

Reclamekosten

Huisvestingskosten

Personeelskosten

Rentekosten

Inkoopkosten

Oliebollen

Job de Vries is lid van de basketbalvereniging Rood-Zwart.

Hij heeft zich opgegeven om zaterdag de vereniging te helpen.

Twintig ouders bakken dan de hele dag oliebollen in het clubhuis.

Job helpt bij het bezorgen van de 1500 oliebollen.

• meel € 105,- 
• rozijnen € 62,- 
• gist € 13,- 
• olie € 120,-

De verkoopprijs is € 0,35 per oliebol.

Maak een foto van deze slide

Hoeveel kost het maken van één oliebol?

Hoeveel verdien je op één oliebol?

Hoeveel heb je verdiend als je alle oliebollen hebt verkocht?

Wat vind je van de opbrengst?

Afzet en omzet

Een winkel verkoopt producten.

Het aantal producten dat wordt verkocht, is de afzet.

Het geldbedrag dat winkelier binnenkrijgt, is de omzet.

Er geldt: afzet x verkoopprijs = omzet.

Afzet x verkoopprijs = omzet. Reken uit:

Vorig tegoed	bijgeschreven	afgeschreven	Nieuw tegoed
€ 25,-	€ 50,-	€ 65,-	€ 10,-
€ 2450,-	€ 2000,-	€ 3100,-	€ 1350,-

Vorig tegoed	bijgeschreven	afgeschreven	Nieuw tegoed
€ 25,-	€ 50,-	€ 65,-	€ 10,-
€ 2450,-	€ 2000,-	€ 3100,-	€ 1350,-

Artikel	Afzet	Verkoopprijs	Omzet
A.	€ 50	€ 1,80	€

Afzet x verkoopprijs = omzet. Reken uit:

Vorig tegoed	bijgeschreven	afgeschreven	Nieuw tegoed
€ 25,-	€ 50,-	€ 65,-	€ 10,-
€ 2450,-	€ 2000,-	€ 3100,-	€ 1350,-

Vorig tegoed	bijgeschreven	afgeschreven	Nieuw tegoed
€ 25,-	€ 50,-	€ 65,-	€ 10,-
€ 2450,-	€ 2000,-	€ 3100,-	€ 1350,-

Artikel	Afzet	Verkoopprijs	Omzet
B.	€	€ 2,50	€ 487,50

Afzet x verkoopprijs = omzet. Reken uit:

Vorig tegoed	bijgeschreven	afgeschreven	Nieuw tegoed
€ 25,-	€ 50,-	€ 65,-	€ 10,-
€ 2450,-	€ 2000,-	€ 3100,-	€ 1350,-

Vorig tegoed	bijgeschreven	afgeschreven	Nieuw tegoed
€ 25,-	€ 50,-	€ 65,-	€ 10,-
€ 2450,-	€ 2000,-	€ 3100,-	€ 1350,-

Artikel	Afzet	Verkoopprijs	Omzet
C.	€ 90	€	€ 301,50

Een fietsenmaker heeft een omzet van € 4.500,- per week.
Die omzet van € 4.500,- is niet hetzelfde als de winst.
Let uit waarom niet.

Bruto- en 

nettowinst 

Er is een verschil tussen brutowinst en nettowinst.

Als je van de omzet de inkoopprijs afhaalt, krijg je de brutowinst.

De brutowinst - de bedrijfskosten = de nettowinst.

Bruto- en 

nettowinst 

Een winkelier kan zijn winst met het volgende schema uitrekenen.

Een rijwielhandelaar verkoopt een fiets voor € 250,-.

De inkoopprijs van de fiets is € 170,-.

De bedrijfskosten zijn € 25,-

Vul het schema in en bereken de brutowinst en de nettowinst.

_____________________________

_____________________________

Omzet

Inkoopprijs

Brutowinst

Bedrijfskosten

Nettowinst

€ 25,-

€ 170,-

€ 250,-

€ 80,-

€ 55,-

Omzet	Inkoopprijs	Brutowinst	Bedrijfs-kosten	Nettowinst
€ 3000,-	€ 2200,-		€ 125,-
€ 15.500,-	€ 6000,-		€ 1200,-
€ 834,-	€ 466,-		€ 256,-
€ 75,30	€ 39,15		€ 12,70

€ 800,-

€ 675,-

€ 9500,-

€ 8300,-

€ 368,-

€ 112,-

€ 36,15

€ 23,45

_______ zijn kosten die een bedrijf maakt om te kunnen produceren.

Voorbeelden van bedrijfskosten zijn: personeelskosten, huisvestingskosten en _______.

De _______ is het aantal verkochte producten.

De _______ is het geldbedrag dat hoort bij de afzet.

Omzet - _______ = _______.

Brutowinst - bedrijfskosten = _______.

Samenvatting

reclamekosten

nettowinst

inkoopkosten

brutowinst

Bedrijfskosten

omzet

afzet