Herhalen Gram. Woordsoorten

Welkom!
Je mag je telefoon bij je houden. Ga lekker zitten.

Log vast in in de LessonUp.

Leg ook klaar je schrift en een pen.


1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Je mag je telefoon bij je houden. Ga lekker zitten.

Log vast in in de LessonUp.

Leg ook klaar je schrift en een pen.


Slide 1 - Slide

Doel en planning
Doel van de les: aan het einde van de les hebben we alle woordsoorten herhaald.

Planning van de les:
- herhalen 
- oefenen

Slide 2 - Slide

Zelfstandig naamwoord (zn)

Een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. 
  • Een zn heeft meestal een ev en mv.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
  • Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
  • Een eigennaam (zn-e) is ook een zelfstandig naamwoord. 
  • LET OP: het regent / een (1)


 

Slide 3 - Slide

Lidwoorden (blw, olw)

Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.

Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord, maar soms staan er tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden. 
  • bepaalde lidwoorden (blw): de, het
  • onbepaalde lidwoord (olw): een

Slide 4 - Slide

Vertelt iets over het zelfstandig naamwoord.
Bv. 'Wat een spannende film.' 
Staat meestal voor een zn, soms erachter.
Heeft lange en korte vorm
Trappen van vergelijking (mooi, mooier, mooist)

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 
zegt van welke stof iets gemaakt is.
Bv. 'Een zilveren armband.'  

Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 5 - Slide

Zelfstandig Werkwoord
Belangrijkste werkwoord in een zin, heeft betekenis, zegt wat iets of iemand doet of overkomt.
Bijv. lopen, opletten, zwemmen, rennen

Als een zin meerdere werkwoorden heeft,
staat het ZWW meestal achteraan.

Slide 6 - Slide

Hulpwerkwoord
Overige werkwoorden in de zin, helpen het gezegde te vormen.
HWW kunnen uit zin gehaald worden.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm altijd een HWW.

Bijvoorbeeld: 'Ik had naar Wie is de Mol kunnen kijken.' 
had=hww, kunnen=hww, kijken = zww

Slide 7 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Duidt een persoon,
dier of ding aan. 

VB. Zij verloren de
wedstrijd. 
Pas op, hij bijt! 
Ik heb het op 
tafel gelegd.
Die jas is van mij.
Zij roept ons.

Slide 8 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend

Maar: de tuin is van jullie > in dit geval is 'jullie' een pers. vnw.

 

Slide 9 - Slide

Voorzetsel (vz)
Kastwoordjes (of kooi) en 'feestje'
Geeft plaats, tijd , reden/oorzaak aan
Staat voor een voornaamwoord, zelfstandig naamwoord,

Plaats: in de schuur, te Nijmegen, op het dak, bij mij.
Tijd: tijdens de pauze, gedurende de oorlog, na de les.
Reden/oorzaak: vanwege de dichte mist, door de kredietcrisis.

Slide 10 - Slide

Voorzetsel (2)

Soms is een voorzetsel deel van een uitdrukking.
Bv. Iemand op zijn nummer zetten, Iets achter de hand 
houden.

Let op: een deel van een splitsbaar werkwoord (aankijken, namaken, uitzwaaien) noem je geen voorzetsel! Dit hoort namelijk bij het werkwoord.

Slide 11 - Slide

Bijwoord (bw)
Geeft plaats, tijd, (on)zekerheid, ontkenning aan.
Vraagwoorden: hoe, waar, waardoor, wanneer

Een bijwoord zegt iets over:
een hele zin, een werkwoord (hard fietsen),
een bijvoeglijk naamwoord (heel mooi),
een ander bijwoord (heel erg mooi)

Slide 12 - Slide

Oefenen met alle woordsoorten!

Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, bijwoord, zelfstandig werkwoord , hulpwerkwoord, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord.

Slide 13 - Slide


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit Cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 14 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 15 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 16 - Quiz

Welke bepaalde lidwoorden zijn er?

Slide 17 - Open question

Noteer de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Jullie zullen toch wel jullie mond houden tijdens deze voorstelling?

Slide 18 - Open question

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden (bn) staan er in onderstaande zin?
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 19 - Open question


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 20 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 21 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel nagedacht.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 22 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Deze kok heeft
 loempia’s met verschillende Aziatische smaken bedacht. 
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 23 - Quiz

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden (door een komma gescheiden).
Van oude boterhammen kun
je heerlijke wentelteefjes maken.

Slide 24 - Open question

Noteer het voorzetsel uit deze zin.
Van oude boterhammen kun
je heerlijke wentelteefjes maken.

Slide 25 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
Deze kok heeft
 loempia’s met verschillende Aziatische smaken bedacht
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 26 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 27 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 28 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Archeologen hebben
 een bijzondere vondst gedaan 
 in het Italiaanse Pompeï
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)
C
Zelfstandig naamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 30 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 31 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 32 - Quiz

Over welk deel van de zin kan een bijwoord iets zeggen?
A
Hele zin
B
Zelfstandig naamwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 33 - Quiz

Bij welk woord hoort een bijwoord NIET?
A
Bij een zelfstandig naamwoord
B
Bij een werkwoord
C
Bij de hele zin

Slide 34 - Quiz

Wat is het bijwoord in deze zin?

'Dat is een bijzonder grappig filmpje!'
A
bijzonder
B
een
C
dat
D
grappig

Slide 35 - Quiz

Wat is het verschil tussen een bijwoord en een bijvoeglijk naamwoord?
A
Een bijwoord zegt iets over een zn en een bijvoeglijk naamwoord niet.
B
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zn en een bijwoord niet.
C
Er is geen verschil.
D
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een bijwoord.

Slide 36 - Quiz

Ik ben klaar voor de toets.
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll