What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
3GT - Grammar Theme 3
1 / 47
next
Slide 1:
Slide
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
This lesson contains
47 slides
, with
text slides
and
14 videos
.
Lesson duration is:
15 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
past
simple
Slide 2 - Slide
Past simple
gebruik / vorm / ezelsbruggetje
Slide 3 - Slide
past simple:
bevestigen
- Gebruik:
verleden
> helemaal voorbij
je weet wanneer het gebeurde
het is afgesloten / afgerond
- Vorm:
regelmatige werkwoorden
+ ed
onregelmatige werkwoorden
> 2e rijtje
Slide 4 - Slide
past simple:
vragen en ontkennen
Vragen:
did + hele werkwoord
Ontkennen:
didn't (did not) + hele werkwoord
Bij vragen en ontkennen maakt het dus niet uit of het werkwoord regelmatig of onregelmatig is!
Slide 5 - Slide
past simple:
ezelsbruggetje
Slide 6 - Slide
past simple:
ezelsbruggetje
LAWDY
L
ast,
A
go,
W
hen ... ,
D
ays/
D
ates,
Y
esterday/
Y
ear
Staat één van deze woorden in de zin?
Dan heb je te maken met de past simple!
Slide 7 - Slide
Past simple
bevestigen
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Slide 10 - Video
Slide 11 - Video
Slide 12 - Video
Past simple
vragen en ontkennen
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Video
present
perfect
Slide 15 - Slide
Present perfect
gebruik / vorm / ezelsbruggetje
Slide 16 - Slide
present perfect:
bevestigen
- Gebruik:
verleden begonnen, nu nog bezig
verleden gebeurd, nu nog merkbaar
iets uit het verleden is nu nog belangrijk
- Vorm:
have / has (he-she-it) + voltooid deelwoord
- regelmatige werkwoorden
+ ed
- onregelmatige werkwoorden
> 3e rijtje
Slide 17 - Slide
present perfect:
vragen en ontkennen
Vragen:
Have / Has ... + voltooid deelwoord
Ontkennen:
haven't / hasn't + voltooid deelwoord
Slide 18 - Slide
present perfect:
ezelsbruggetje
Slide 19 - Slide
present perfect:
ezelsbruggetje
FYNE JAS
F
or,
Y
et,
N
ever
,
E
ver
J
ust,
A
lready (
A
lways),
S
ince
Staat één van deze woorden in de zin?
Dan heb je te maken met de present perfect!
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Video
Slide 22 - Video
Slide 23 - Video
Slide 24 - Video
past
simple
personal
pronouns
present
perfect
vs.
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
past simple:
- voorbij
- je weet wanneer
- WALDY
- w.w.+ed
- 2e rijtje
- vragen = did+w.w.
- ontkennen = didn't+w.w.
present perfect:
- nog bezig / merkbaar
- nu nog belangrijk
- FYNE JAS
- have/has+w.w.+ ed
- have/has+3e rijtje
- I/you/we/they=have
- he/she/it = has
Ontkennen= haven't/hasn't
past simple
vs.
present perfect
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Video
Slide 29 - Video
both
each
all
every
none
Slide 30 - Slide
both
each
Slide 31 - Slide
Both
Vertaling: beide
Gebruik bij twee personen, dieren of dingen.
Zelfstandig naamwoord = meervoud!
Both
girls admitted cheating on their tests.
Slide 32 - Slide
Each
Vertaling: elke
Gebruik je bij twee of meer personen, dieren en dingen.
Zelfstandig naamwoord = enkelvoud!
Each
student passed the central exams.
Slide 33 - Slide
all
every
none
Slide 34 - Slide
All
Vertaling: alle / allemaal
Gebruik bij 3 personen, dieren of dingen.
Zelfstandig naamwoord = meervoud.
The suspect admitted to
all
charges.
Slide 35 - Slide
Every
Vertaling: iedere
Gebruik bij 3 personen, dieren of dingen.
Zelfstandig naamwoord = enkelvoud
A criminal burgled nearly
every
house in the street.
Slide 36 - Slide
None
Vertaling: geen / niet één
Gebruik bij 3 personen, dieren of dingen.
Zelfstandig naamwoord = meervoud
None
of the missing watches were recovered.
Slide 37 - Slide
Let op!
Each >
nadruk leggen op
individuele dingen
.
Each
person in this classroom is 16 years old.
Every >
nadruk leggen op
het geheel
.
There was police on
every
corner.
Slide 38 - Slide
Slide 39 - Video
If and when
Slide 40 - Slide
if
Vertaling:
als
Gebruik 1:
je weet NIET zeker of iets gaat gebeuren
If
you see mister Sebel, tell him he's great.
Het is niet zeker of je meneer Sebel tegenkomt.
Slide 41 - Slide
if
Vertaling:
als
Gebruik 2:
Je geeft
een voorwaarde aan
You can still pass the test,
if
you study really hard.
Je kunt nog steeds slagen voor de toets, maar dan zul je wel moeten leren.
Slide 42 - Slide
when
Vertaling:
wanneer / toen
Gebruik 1:
Je weet WEL zeker dat iets gaat gebeuren (op een bepaald moment)
When
Mike comes home, tell him dinner is in the oven.
Mike moet een keer thuis komen, op dat moment moet je hem zeggen dat het eten in de oven staat.
Slide 43 - Slide
Slide 44 - Video
Slide 45 - Video
Vragen?
Heb je nog vragen? Stuur dan een bericht via:
Mail:
Teams:
Slide 46 - Slide
Homework for 16/02
Do Test Yourself theme 3
(Digitaal --> zie planner)
Slide 47 - Slide
More lessons like this
Past Simple vs. Present Perfect
June 2022
- Lesson with
38 slides
Engels
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Lesson 4
August 2021
- Lesson with
29 slides
English
Lower Secondary (Key Stage 3)
Job stoppers
September 2020
- Lesson with
24 slides
English
Past simple vs. Present perfect
December 2021
- Lesson with
15 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
2U-19Apr-PresentPerfect-PastSimple
April 2022
- Lesson with
19 slides
Engels
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Past Simple vs. Present Perfect
November 2021
- Lesson with
14 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Herhaling past simple vs present perfect
February 2022
- Lesson with
16 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Past Simple vs. Present Perfect
November 2021
- Lesson with
27 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3