oefenen met samenstellingen en meer

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Oefenen hst 12, 13, 17, 18, 19 
Taalverzorging: meervoudsvorming, bijvoeglijke naamwoorden, samenstellingen
Leesvaardigheid: functiewoorden, verbindingswoorden, verwijswoorden 

Slide 4 - Slide

Wat is het meervoud van het volgende woord?
slee
A
sleetje
B
sleën
C
sleeën
D
slee-en

Slide 5 - Quiz

Wat is het meervoud van het volgende woord?
leeuwerik
A
leeuweriken
B
leeuwerikken
C
leeuweriks
D
leeuwerik's

Slide 6 - Quiz

Wat is het meervoud van het volgende woord?
lam
A
lammetje
B
lammeren
C
lammen
D
lammetjes

Slide 7 - Quiz

Zet de volgende woorden in het meervoud en geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord:
(nylon) panty

Slide 8 - Open question

Zet de volgende woorden in het meervoud en geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord:
(ontdooien) olie

Slide 9 - Open question

Zet de volgende woorden in het meervoud en geef de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord:
(zilver) ei

Slide 10 - Open question

Noem een voorbeeld van een stellende, vergrotende en overtreffende trap

Slide 11 - Mind map

Wat is de belangrijkste regel voor het maken van een samenstelling?

Slide 12 - Open question

Maak van de volgende woorden een goede samenstelling. Gebruik een tussenklank en een koppelteken waar het nodig is.
dame + schoen
A
damesschoen
B
dameschoen
C
dames-schoen
D
damenschoen

Slide 13 - Quiz

Maak van de volgende woorden een goede samenstelling. Gebruik een tussenklank en een koppelteken waar het nodig is.
anti + Amerikaans
A
anti-Amerikaans
B
Antiamerikaans
C
Anti-Amerikaans
D
antiämerikaans

Slide 14 - Quiz

Maak van de volgende woorden goede samenstellingen. Gebruik een tussenklank en een koppelteken waar het nodig is.
hoen + hok
A
hoenshok
B
hoenenhok
C
hoenderhok
D
hoender-hok

Slide 15 - Quiz

Maak van de volgende woorden een goede samenstelling. Gebruik een tussenklank en een koppelteken waar het nodig is.
iemand die slecht kan horen
A
dove
B
slechthorende
C
slechthorende iemand
D
slecht horende

Slide 16 - Quiz

Maak van de volgende woorden een goede samenstelling. Gebruik een tussenklank en een koppelteken waar het nodig is.
49 jarige
A
49jarige
B
49'jarige
C
49-jarige
D
49 jarige

Slide 17 - Quiz

Maak van de volgende woorden een goede samenstelling. Gebruik een tussenklank en een koppelteken waar het nodig is.
jack voor de regen
A
regen-jas
B
regenjack
C
regenjas
D
regen-jack

Slide 18 - Quiz

Wat doet een functiewoord?

Slide 19 - Open question

Wat is een ander woord voor een verbindingswoord?
A
Signamelent
B
Koppelwerkwoord
C
Signaalwoord
D
Koppelteken

Slide 20 - Quiz

Welk functiewoord kan hier tussen: "De lockdown duurde langer, ...... werd het PTO online afgenomen."

Slide 21 - Mind map

Wat voor soort verwijswoord is het woord 'Ze' in de zin "Fatima voetbalt graag op straat. Ze is er erg goed in"
A
Voornaamwoord
B
Onderwerp
C
Bijwoord
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Quiz

Welk soort verbinding staat in deze alinea:
Leerlingen kunnen in deze aparte tijden voorkomen dat ze een achterstand oplopen, mits zij hun best doen tijdens de online lessen.

Slide 23 - Open question

Welk woord zou je als verbindingswoord kunnen gebruiken als je iets zou willen inperken?
A
indien
B
hoewel
C
dadelijk
D
bovendien

Slide 24 - Quiz

Wat betekent het als er aan het einde van een alinea, of een hele tekst 'kortom' staat?
A
Dat er een voorwaarde wordt gegeven
B
Dat er een omschrijving volgt
C
Dat er een tegenstelling volgt
D
Dat er een samenvatting volgt

Slide 25 - Quiz

Wat geeft 'met name' aan in de zin "Kinderen zijn flexibel. Dat merk je met name in deze Coronatijd."
A
oorzaak-gevolg
B
vergelijking
C
omschrijving
D
verduidelijking

Slide 26 - Quiz