Bouwplan van een zin: basiszin
IK | EET | EEN BOTERHAM.
1) De handeling, dus wat er gebeurt, is ETEN (werkwoord).
2) De 'wie', dus de persoon die het doet, is IK
3) De 'wat', dus wat er gegeten wordt, is EEN BOTERHAM
Deze zin kun je uitbreiden met 'waar' , 'hoe' en 'wanneer':
IK |EET | EEN BOTERHAM| BUITEN| LOPEND| IN DE PAUZE.