3B H3 voorbereiding toets (12-12)

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3,5

H3 Geld over en te kort

Ik heb klaar liggen: 

• rekenmachine,
• pen,
• papier.

Vandaag

Huiswerk bespreken

Oefenvragen toets

Doel: 

• Je weet wat je moet weten voor de toets.
  
• Je weet aan welk onderdeel je nog aandacht moet besteden voor de toets.
  
• Al je vragen zijn beantwoord.

Rekenvaardigheden

Ik let er op dat ik:

• Een berekening geef
• De eenheid erbij zet: €
• Een komma zet ipv een punt
• 2 cijfers achter de komma zet

1) Waarom sparen?

Als je bij de bank spaart krijg je rente. Wat is rente?

1. Salaris als je bij de bank werkt
2. Een beloning van de bank
3. Een schuld die je aan de bank hebt
4. Een schuld die de bank heeft

Als je een positief saldo hebt, dan heb je een ___ saldo op je rekening.

1. Tekort
2. Tegoed

Elektronisch betalen doe je met:

1. een geldautomaat
2. contant geld
3. een PIN pas
4. een betaalautomaat

Wat is een voordeel van elektronisch betalen?

1. je maakt snel fouten
2. je kan daarmee sparen
3. het is veilig
4. het kan snel gestolen worden

Als je bij de bank spaart krijg je rente. Wat is rente?

1. Salaris als je bij de bank werkt
2. Een beloning van de bank
3. Een schuld die je aan de bank hebt
4. Een schuld die de bank heeft

Rente op spaargeld is hoger dan de rente die je betaalt over geleend geld.

1. Juist
2. Onjuist

Joep praat over een spaardeposito. Wat is dat?

1. Manier van sparen waarbij je geld thuis bewaart.
2. Sparen voor een korte periode.
3. Spaargeld dat voor een langere tijd vastgezet wordt.
4. Sparen voor een specifiek doel.

Welk begrip hoort er bij spaardeposito?

1. Variabele rente
2. Vaste rente

Er staat €890 euro op je spaarrekening en je ontvangt 1,6% rente. Hoeveel rente is dit?

1. €34,24
2. €14,24
3. €24,24
4. €44,24

€ 580,- staat op je spaarrekening. Je krijgt een rente van 1,8%
Hoeveel rente krijg je na 6 maanden?

1. € 10,44
2. € 10,80
3. € 5,22
4. ander antwoord

Manier 1:

1.8/100 = 0.018 * 580= €10.40 (rente per jaar)

€10.40/12 = €0.90 (rente per maand)

€0.90 * 6 = €5.20

Manier 2

580/100= €5,80 * 1.8= €10.40(rente per jaar)

€10.40/12 = €0.90 (rente per maand)

€0.90 * 6 = €5.20

Je kunt verschillende redenen hebben om te sparen. Redenen om te sparen noem je ...

1. Spaarredenen
2. Reserveer redenen
3. Spaarmotivatie
4. Spaarmotieven

Als ik spaar voor het geval dat mijn televisie kapot gaat, spaar ik ...

1. voor een doel
2. voor de rente
3. uit voorzorg

Als ik spaar voor een nieuwe auto, dan spaar ik ...

1. voor een doel
2. uit voorzorg
3. voor de rente

Wat is geen doel van sparen?

1. sparen voor een doel
2. sparen voor de zekerheid
3. sparen voor een huis
4. sparen voor vermogensopbouw

2) Kopen op krediet

Een maandelijks termijn bestaat uit:

1. Aflossing en lenen
2. Sparen en rente
3. Aflossing
4. Rente en aflossing

Wat is krediet?

1. De vergoeding voor het gebruik van het geld van de bank
2. De rente en de aflossing samen
3. Een ander woord voor lening
4. Het bedrag dat je betaalt om je lening af te lossen

Wat zijn kredietkosten?

1. de kosten van de rente
2. de kosten van een lening
3. de kosten die je betaalt voor een betaalrekening
4. creditcard kosten

Wat is een voorbeeld van kopen op krediet?

1. Een auto aanschaffen op afbetaling
2. Een hotel boeken via Ideal of Paypal
3. Een trui kopen met een waardebon

Je leent €1000,- en betaalt dit terug in drie jaar. De maandtermijn is €40,-
Wat zijn de kredietkosten?

1. € 1440
2. € 440
3. € 120
4. € 1120

Stel, je koopt een smarphone op krediet. De smartphone kost €700 in één keer of twaalf maandelijkse termijnen €70. Hoeveel betaal je in totaal extra aan rente als je kiest voor kopen op krediet?

1. €70
2. €135
3. €130
4. €140

3) Het budgetplan

Wat is prioriteiten stellen?

1. De belangrijkste zaken boven aan je wensenlijst zetten
2. Wachten tot het morgen wordt
3. Al je geld opsparen voor later
4. Werken voor je geld

Een budgetplan is:

1. overzicht van inkomsten en uitgaven
2. overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven
3. overzicht wat je gaat uitgeven
4. overzicht wat je inkomsten zijn

Onder welk budget vallen de boodschappen?

1. Dagelijkse uitgaven
2. Incidentele uitgaven
3. Vaste lasten

4) Rondkomen

Nikki leent € 4.500. Ze betaalt de lening in 60 maandentermijnen van € 80 terug. Bereken haar kredietkosten.

1. €4.500
2. € 4.600
3. € 4.700
4. € 4.800

De rente die je over een lening betaalt heet?

1. Een aflossing
2. Een termijn
3. Kredietkosten
4. Een hypotheek

Vul het juiste woord in:
hoe langer de looptijd van een lening, des te .......... de kredietkosten

1. hoger
2. lager

Een ander woord voor een lening is ook wel een ...

1. krediet
2. vergiet

Je leent € 2.000,- en moet 12 maanden € 200,- terug betalen.

Hoeveel zijn de kosten van deze lening?

1. € 2.400,-
2. € 2.000,-
3. € 200,-
4. € 400,-

Eva heeft € 1.000 gespaard. Ze neemt elke maand €200 van haar spaargeld op om de huur te betalen. In hoeveel maanden is haar spaargeld op?

1. 4 maanden
2. 5 maanden
3. 10 maanden
4. 12 maanden

Bezuinigen betekent:

1. Geld investeren
2. Geld tekort komen
3. Minder geld gaan uitgeven
4. Meer geld uitgeven

Je leent € 3.000. De kosten van de lening zijn € 420.
Bereken het aantal maandtermijnen waarin je de lening aflost.

1. 12 maanden
2. 24 maanden
3. 36 maanden
4. 0 maanden

5) Reserveren

Hoe hoger de restwaarde,
hoe ........... je moet reserveren.

1. meer
2. minder

Budgetteren is zorgen dat je inkomsten niet hoger worden dan je uitgaven.

1. Juist
2. Onjuist

Wat is reservering per maand?

1. bedrag dat je nodig hebt per maand
2. geld dat je per maand over hebt
3. elke maand een vlucht boeken

Welk bedrag moet je per maand reserveren als je over 1,5 jaar een nieuwe fiets wil kopen van € 810?

1. € 50,00
2. € 44,44
3. € 45,00
4. € 40,25

Reken de reservering uit:
Over 36 maanden schaf ik een auto aan van € 5600. Ik heb al € 1100 gespaard.
Maandelijks reserveer ik dan ...

1. €100
2. €125
3. €155,56
4. €186,11

Reken de reservering per maand uit:
Ik koop een laptop voor €504. Ik gebruik deze 4 jaar.
Maandelijks reserveer ik dan ...

1. €10,50
2. €12,60
3. €105
4. €126

Doel behaald? 

• Je weet wat je moet weten voor de toets.
  
• Je weet aan welk onderdeel je nog aandacht moet besteden voor de toets.
  
• Al je vragen zijn beantwoord.

Aan de slag

(Afronden paragrafen)

Flitskaarten

Test jezelf

Diagnostische toets

Versterk jezelf*

Versterk jezelf

BK

Toets Hoofdstuk 3

Op

Huiswerk 13 december

Nabespreking

Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?