Con Gusto 1 nuevo, 1a semana ,2a clase (online)

Programa
Con Gusto 1 nuevo, 1a semana , 2a clase (online)
1 / 27
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Programa
Con Gusto 1 nuevo, 1a semana , 2a clase (online)

Slide 1 - Slide

Programa

  • Repaso 
  • ¿ Para qué estudias español? 
  • pers.vnw+ ww op -ar
  • ¿ Qué significa?
  • de lidwoorden

       Programa
  • Repaso
  • ¿Para qué estudias  español? 
  • pers.vnw en ww op -ar
  • ¿Qué significa?
  • lidwoorden
  • Panamericana

Slide 2 - Slide

                     Jugamos a la ruleta

Slide 3 - Slide

Hoe kun je iemand in het Spaans begroeten?
A
¡hola!
B
¡buenos días!
C
me llamo
D
hasta pronto

Slide 4 - Quiz

Hoe kun je vragen: "Hoe heet u?"
A
¿Cómo te llamas?
B
¿Como te llama usted?
C
¿Como se llamas ?
D
¿Como se llama usted?

Slide 5 - Quiz

Waar valt de klemtoon?
laatste lettergreep
een na laatste lettergreep
anders
Caracas
Benidorm
médico
estudiar
playa
Gibraltar
compañeros

Slide 6 - Drag question

schrijf 1 woord waarbij de klemtoon op a.de laatste lettergreep valt, b. 1 op de één na laatste lettergreep en c. 1 woord met een accent  
schrijf 3 woorden

Slide 7 - Mind map

  opdr. 6 p.12     ¿Para qué estudias español?
 
 Escucha y marca los motivos. 
Luister en kruis aan om welke redenen de cursisten Spaans leren.





*¿Para qué estudias español?  
- Estudio español para ...          
9
vraag: ¿ Para qué? = waarom/waarvoor : vraagt naar doel
antw.: Para = om te.......+ infinitivo

vraag: ¿ Por qué?= waarom: vraagt naar reden
antw.: porque= omdat

Slide 8 - Slide

Los pronombres personales opdr.7 p 12
let op de samengestelde onderwerpen:
Ana en ik = wij
Pedro en jij =  jullie
Ana en Pedro = zij meervoud

Slide 9 - Slide

p.12 Regelmatige werkwoorden op -AR 
persoonlijke vnw.
Enkvoud
estudiar 
( studeren)
1.  estudio
2. estudias
3. estudia

1.  estudiamos
2. estudiáis
3. estudian
1. yo
2. tú
3. él, ella, usted
Meervoud
1. nosotros/as
2. vosotros/as
3. ellos, ellas, ustedes
   hablar
   (praten)
  1. hablo
  2. hablas
  3. habla

  1. hablamos 
  2. habláis
  3. hablan

Slide 10 - Slide

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel aan de juiste Nederlandse betekenis . 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor Collantes

Slide 11 - Drag question

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
bailar= dansen
cantar= zingen
escuchar= luisteren
hablar= praten
estudiar= studeren
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
BAILO
CANTA
BAILAN
ESCUCHAS
HABLAMOS
ESCUCHÁIS
BAILA
HABLAN
CANTAMOS
ESTUDIÁIS
HABLAS

Slide 12 - Drag question

Gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden
In het Nederlands is het gebruik vd pers. vnw verplicht anders weten wij niet over wie het gaat:
praat ( = ik, jij, hij/zij/u??)     praten(= wij, jullie.zij/u meervoud??)

In het Spaans heeft iedere persoon zijn eigen ww-vorm:
hablo, hablas, habla, hablamos, habláis, hablan

Dit betekent dat je het pers.vnw alleen gebruikt:
- bij onduidelijkheid               habla ( wie? él/ella/usted?)
- bij de beleefdheidsvorm    Usted habla/Ustedes hablan
- bij nadruk                               Yo hablo, vosotros no

Slide 13 - Slide

Ga naar je werkgroepje en maak:
- opdr. 7 b  p.13 tb
- opdr. 7 c  p.13 tb ( zie slide 15)
- opdr.20  p. 10 wb
- tira los dados slide 16

                    ¡ A trabajar!

Slide 14 - Slide

opdr.7c p.13      ¿Tú o usted? 
Escucha y marca si las personas hablan de de tú o usted. 
usted
usted

Slide 15 - Slide

Dobbelsteen spel:
"gooi" de dobbelstenen en vervoeg het "gegooide" werkwoord in de persoonsvorm die de dobbelsteen aangeeft: 

pers. vormen
werkwoorden

Slide 16 - Slide

¿ Hay preguntas?

Slide 17 - Slide

Ik praat Spaans
  • Hablo español
Wij dansen de salsa
  • Bailamos la salsa
Pedro koopt een huis
  • Pedro compra una casa
Ana en jij studeren
  • Ana y tú estudiáis
Jij bezoekt Sevilla
  • Visitas Sevilla

Slide 18 - Slide

 p.14 opdr. 9 : PALABRAS CON HISTORIA
El español una lengua con historia
- we lezen de tekst
- welke woorden begrijp je niet?

Vraag de betekenis aan een medestudent:
....,¿ qué significa?           Het antwoord kan zijn:
                                                           - Significa........
                                                          -  No sé/ No tengo ni idea
                                 Onderstreep vervolgens de lidwoorden in de tekst

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Ga naar je werkgroepje en maak:
  • slide 21, 22
  • opdr. 13 en 14  wb p. 8
  • bekijk slide 23

evt. doorgaan met R y S p. wb 13/14

                    ¡ A trabajar!

Slide 21 - Slide

tb p. 14  opdr. 7b ¿Qué significa? 
¿Qué significa...?                        -     ... significa ...
¿"Taza" significa "kopje"?        -     Sí, "taza" significa "kopje".
¿"Taza" significa "olie"?            -     No, "taza" significa "kopje".
¿"Taza" significa "kopje"?        -     No sé/ no tengo ni idea


el aceite
olie
la naranja
de sinaasappel
el arroz
de rijst
la fruta
het fruit
la jirafa
de giraffe
etcetera

Slide 22 - Slide

tb p.15opdr.9c : 
Noem bij elke categorie drie woorden uit de tekst.


Comidas y bebidas                                 o



Edificios


Animales

Slide 23 - Slide

Grammatica van vandaag
  • de persoonlijke vnmw.

  • de vervoeging van ww op    -  ar bijv. "trabajar"

  • de lidwoorden en meervoudsvorming  
1. yo
2. tú
3. él, ella, usted
1. nosotros/as
2. vosotros/as
3. ellos, ellas, ustedes
1. trabajo
2. trabajas
3. trabajaa
1. trabajamos
2. trabajáis
3. trabajan
Maak een mapje met daarin de belangrijkste grammaticale regels. Zo creëer je voor jezelf een beknopt grammaticaal overzicht
mnl. enkvoud: el/un
mnl.meervoud :los/unos
vrl. enkv : la/una
meervoud : las/unas
woorden die eindigen op klinker; + s in meervoud
woorden die eindigen op mederklinker: +es in meervoud

Slide 24 - Slide

Panamericana p.17
De norte a sur.
1. Van waar tot waar loopt de Panamericana? 
        
2. Door hoeveel landen en hoeveel klimaatzones loopt de
     weg?
        
3. Op welke gebieden kom je onderweg allerlei verschillen tegen?



1.Desde Alaska hasta Argentina
2. 17 países y cuatro zonas climáticas
3. La lengua , la música, la gastronomía y los paisajes. 

Slide 25 - Slide

Schrijf de
landen op die je hoort…
           Gente de zona: la gozadera

Slide 26 - Slide

los deberes para el miércoles:
- alle opdr. van U 1 wb afmaken
- Reglas y Sistemas wb p. 13 en 14 afmaken
 

Slide 27 - Slide