Hoofdstuk 2 - herhaling

Herhalingsles 
Hoofdstuk 2
1 / 54
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhalingsles 
Hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Een product kost in de winkel € 1,99.
Geld heeft hier de functie van
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel
D
Betaalmiddel

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Ramon heeft gezien dat een spelcomputer bij Amazon € 20 goedkoper is dan bij Bol.com.

A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Yara koopt voor €80
een tweedehands fiets.

A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel
D
Betaalmiddel

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is géén spaarmotief?
A
uit voorzorg
B
voor een bepaald doel
C
voor de winst
D
voor de rente

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel is de rente na 2 jaar als je
€ 1000 op een rekening zet tegen
2% rente?
A
€ 50,00
B
€ 40,00
C
€ 30,00
D
€ 20,00

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Jelte krijgt 1,5% rente over zijn spaargeld.
Op 1 januari 2021 bedraagt zijn spaargeld €1.500. Hoeveel staat er op zijn rekening als hij de rente ontvangen heeft?
A
€1.725
B
€1.650
C
€1.522,5
D
€1.522,50

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Kredietkosten
(reken zelf uit)


Je leent € 8.500 en betaalt dit terug in 36 termijnen van 

€ 250.

Bereken de kredietkosten!


Uitwerking
36 * 250=€9000
€9000- €8500 = €500,-
Kredietkosten €500

Slide 8 - Slide

Uitwerking

36 * 250=€9000
€9000- €8500 = €500,-

Kredietkosten €500
Je krijgt € 5,- zakgeld per week.
Hoeveel is dit per maand?
A
€ 20,-
B
€ 21,67
C
€ 22,50
D
€ 25,-

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van vaste lasten
A
een broodje kopen
B
kleding kopen
C
huur van een woning
D
groenten en fruit kopen

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van dagelijkse uitgaven
A
boodschappen doen
B
zwemlessen
C
abonnement telefoon
D
vakantie

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Dagelijkse uitgaven zijn:
A
uitgaven van een huishouden en de kosten die regelmatig terug keren
B
gewone uitgaven voor boodschappen die je betaald van huishoudgeld
C
uitgaven die je niet zo vaak doet of waar je voor moet sparen

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Een begroting is voor
A
voor de afgelopen maand
B
Voor de komende maand
C
voor nu

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Welke soort uitgaven zijn de uitgaven voor het repareren van je fiets?
A
Incidentele uitgaven
B
Dagelijkse uitgaven
C
Kleine uitgaven
D
Vaste lasten

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een begrotingstekort?
A
Inkomsten zijn groter dan uitgaven.
B
Uitgaven zijn groter dan inkomsten.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Je sluit een lening af
van € 5.000. Je wilt die
zo snel mogelijk terugbetalen.
Hoe hoog is de maandtermijn
die je gaat betalen?
A
429 euro
B
109 euro
C
343 euro
D
858 euro

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel betaal je in totaal
terug in 6 maanden (bij € 5000)?
A
5148 euro
B
1548 euro
C
5418 euro
D
8514 euro

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Je leent € 200. In totaal betaal je € 215 terug voor deze lening.

Welk bedrag heb je als aflossing voor de lening betaald?

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Je leent € 200. In totaal betaal je € 215 terug voor deze lening.

Welk bedrag heb je aan rente voor de lening betaald?

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

De contributie van de VV Quick 20 bedraagt € 25 per maand. Hoeveel is dit per week
A
€ 5,77
B
€ 6,25
C
€ 6,00
D
€ 5,50

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Een abonnement op de Flair kost 3 per week hoeveel is dit met maand
A
€ 12
B
€ 13
C
€ 12,50
D
€ 13,50

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Meneer Boet wil over twee jaar met zijn vrouw naar New York. Deze reis kost € 3000. Hoeveel moet meneer moet elke maand reserveren voor deze reis
A
€ 100
B
€ 125
C
€ 150
D
€ 175

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Inkomen uit bezit
Inkomen uit arbeid
Overdrachtsinkomen
Uitkering
Rente
Loon of salaris
Huursubsidie
Vakantiegeld
Pacht

Slide 23 - Drag question

This item has no instructions

Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
huur of hypotheek
vakantie
boodschappen

Slide 24 - Drag question

This item has no instructions

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen.
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor de rente
C
Sparen uit voorzorg

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Manon heeft inmiddels € 200 gespaard. Nu ze extra gaat werken, kan ze
per maand in totaal € 67,50 sparen.
De scooter die Manon wil kopen kost € 1.350.

Hoeveel hele maanden moet Manon nog sparen om de scooter te kunnen
kopen?
A
17 maanden
B
18 maanden
C
20 maanden

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Is een telefoon kopen op afbetaling een lening?
A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Je kunt verschillende redenen hebben om te lenen. Dit noem je ...
A
Leenredenen
B
Lening
C
Leenmotieven
D
Leenmotivatie

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

De vergoeding voor het lenen van geld is ....
A
Krediet
B
Rente
C
Aflossing
D
Termijn

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Mees haalt bij de Mediamarkt een grote TV. Deze betaald hij af in 24 maanden. We hebben te maken met een....
A
Persoonlijke lening
B
Koop op afbetaling

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

We hebben te maken met een consumptief krediet als...
A
je geld leent voor een aankoop van een duurzame consumptie
B
je geld leent voor het kopen van een woning
C
je geld leent om een onverwachte gebeurtenis op te vangen

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Je wilt een huis kopen. Welke lening gebruik je hiervoor?
A
hypothecaire lening
B
doorlopend krediet
C
persoonlijke lening
D
consumptief krediet

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat is géén vorm van consumptief krediet?
A
Hypotheek
B
Salariskrediet
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Noem de drie functies van geld:

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Wat zijn kredietkosten?
A
de kosten van de rente
B
de kosten van een lening
C
de kosten die je betaalt voor een betaalrekening
D
creditcard kosten

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Noem 3 spaarmotieven:

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Als je een product koopt en gaat pinnen dan .... de girale geldhoeveelheid
A
Stijgt
B
Daalt
C
Blijft hetzelfde

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

De ECB beheerst de geldhoeveelheid met het oog op...
A
inflatie.
B
de omloopsnelheid van het geld.
C
de wisselkoers.
D
de goud- en deviezenreserve.

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kan de ECB de geldhoeveelheid vergroten?
(Tip: lenen is vergroten van..)
A
door de rente te verlagen
B
door de rente te verhogen
C
door het aankopen van staatsobligaties
D
door het verkopen van staatsobligaties

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Een debetsaldo betekent...
A
Je saldo op je betaalrekening is negatief
B
Je saldo op je betaalrekening is positief
C
Je staat rood
D
Je staat in de plus

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer heb je een debetsaldo?
A
Als je 50 euro in de min staat
B
Als je 50 euro op de bankrekening hebt staan
C
Als je 0 euro op de bankrekening hebt staan
D
Als je geen spaarrekening hebt met een positief saldo

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Waarom wordt de Centrale Bank de 'Bank der Banken' genoemd?
A
omdat het de grootste bank is
B
omdat het de duurste bank is
C
Omdat andere banken hier geld kunnen lenen en storten
D
De naam heeft geen betekenis

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Wie is of zijn verantwoordelijk voor de omloop van geld in de EU en Nederland?
A
Europese centrale bank
B
De Nederlandse bank
C
De Europese bank
D
De Eurobank

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen taak van de ECB?
A
Geld uitlenen aan de eurolanden
B
omwisselen van vreemde valuta
C
eurobankbiljetten in omloop brengen
D
de inflatie bewaken

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huur
Vakantie
Meubels
Energie
Verzekering
Cadeautjes
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen

Slide 45 - Drag question

This item has no instructions

een budgetplan is:
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven
C
overzicht wat je gaat uitgeven
D
overzicht wat je inkomsten zijn

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Je zet €1.600 op een spaardeposito met 3,1% enkelvoudige rente. Hoeveel rente ontvang je na 7 jaar. Schrijf alleen het antwoord op met een euro teken!

Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren

Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren

Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren

Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren

Slide 47 - Open question

This item has no instructions

€ 4.000 aan 1,2 % rente
Bereken de samengestelde rente na 4 jaar.
Schrijf je antwoord op met een euro teken

Slide 48 - Open question

This item has no instructions

De huidige rente is 1,25% de inflatie is 8%. Wat is de reële rente?

Slide 49 - Open question

This item has no instructions

Soorten leningen, Welk plaatje moet waar? 
Hypotheek lening 
Persoonlijke lening 
Doorlopend krediet 
Rood staan 

Slide 50 - Drag question

This item has no instructions

Persoonlijke lening
Doorlopend krediet

De betaalt een vast bedrag aan rente en aflossing
Na een aflossing mag je opnieuw geld bijlenen.
Je krijgt het bedrag van de lening ineens uitbetaald.
Je kunt het bedrag van de lening in gedeelten opnemen.

Slide 51 - Drag question

This item has no instructions

Lening: € 3.800
Looptijd: 2 jaar
Maandelijkse termijn: € 175
Wat zijn de kredietkosten?
Schrijf je antwoord op met een euro teken
Formule
Kredietkosten = (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening

Slide 52 - Open question

This item has no instructions

Bereken de totale kredietkosten als iemand € 5.000 leent. Schrijf je antwoord op met een euro teken

Slide 53 - Open question

This item has no instructions

De ECB wilt de inflatie verlagen, wat kan de ECB doen?
A
Rente verhogen
B
Rente verlagen

Slide 54 - Quiz

This item has no instructions