Anwijzende voornaamwoorden: This That These Those

GRAMMAR: This, that, these, those 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

GRAMMAR: This, that, these, those 

Slide 1 - Slide

Topic:
Aanwijzende voornaamwoorden (this, that, these, those)

Goal:
Ik kan de aanwijzende voornaamwoorden correct toepassen. 

Slide 2 - Slide

Demonstrative pronouns:
= aanwijzende voornaamwoorden
> je wijst het zelfstandig naamwoord aan
> iets is dichtbij of iets is ver af (deze appels of die appels)

Slide 3 - Slide

Demonstrative pronouns:
(= aanwijzende voornaamwoorden)

this = dichtbij en 1 zelfstandig naamwoord (enkelv.) : this apple
these = dichtbij en meerdere (meerv.) : these apples
that = ver af en 1 zelfstandig naamwoord (enkelv.): that bag
those = ver af en meerdere (meerv.) : those bags 

Slide 4 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden
Aanwijzende voornaamwoorden

Slide 5 - Slide

This
That

These
Those

Slide 6 - Drag question

Die mensen: ... people
A
these
B
those
C
this
D
that

Slide 7 - Quiz

Deze tafel: ... table
A
these
B
those
C
this
D
that

Slide 8 - Quiz

Dat huis: ... house
A
these
B
those
C
this
D
that

Slide 9 - Quiz

Dichtbij: ... dress
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 10 - Quiz

Use: this, these, that, those:

I want ... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 11 - Quiz

Use: this, that, these, those

... colours look beautiful on you!
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 12 - Quiz

Use: this, that, these, those

... is your pen over there on the desk.
... is my pen here
A
This, This
B
That, That
C
This, That
D
That, This

Slide 13 - Quiz

Use: this, that, these, those

... balloons here are nicer than ... ones over there.
A
Those, these
B
These, those
C
This, that
D
That, this

Slide 14 - Quiz

Use: this, these, that, those:

I want .... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Video

Evaluatie
Doel van de les:
Ik kan de aanwijzende voornaamwoorden correct toepassen.
A
0 - 25%
B
25 - 50%
C
50 - 75%
D
75 - 100%

Slide 17 - Quiz