La familia

La familia
1 / 17
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

La familia

Slide 1 - Slide

Los objetivos de la clase
Conoces algunas (al menos 4) palabras nuevas del tema de la familia.

Slide 2 - Slide

Programa
Bienvenido - 5 min 
Los artículos - 10 min 
¡A trabajar! - 15 min 
Vocabulario - 10 min
Escuchar - 15 min
Leren voor de toets (vragen beantwoorden). 

Slide 3 - Slide

Onbepaalde lidwoorden

Slide 4 - Slide

Onbepaalde lidwoorden: een/enkele
Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk enkelvoud
Un chico
una chica
Mannelijk meervoud
Vrouwelijk meervoud
Unos chicos
Unas chicas

Slide 5 - Slide

In het kort!
Vrouwelijke woorden eindigen op
Mannelijke woorden eindigen op
Mannelijk en vrouwelijk
-a
-O
-Ista
-ción/ sión
-R
- e
-dad/ tad
-Andere medeklinkers

Slide 6 - Slide

Zelfstandig naamwoorden in het meervoud zetten. 
zijn woorden die ‘een zelfstandigheid’ aanduiden: huis, boom, vrouw, hout, liefde en vakantie bijvoorbeeld. Vaak staat er de, het of een voor.
S
ES
-a
Medeklinker, dus alle andere letters
-e
-i
-o
-u

Slide 7 - Slide

¡Vamos a practicar! 
¿Qué? blz 35/36 opdracht 3 en 4

timer
15:00

Slide 8 - Slide

La familia

Slide 9 - Mind map

Vocabulario 
Leer de woordjes achter in je boek
timer
10:00
Blz. 82/ studyGO

Slide 10 - Slide

ser 
Ser gebruik je als je wilt zeggen wie of wat iemand is. 
Ana es holandesa🌷.
Carlos es doctor 👨‍⚕️. 
 

Slide 11 - Slide

                                        Ser = zijn                      
soy
eres
es
somos
sois
son
Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes

Slide 12 - Slide

Tener 
  1. Wat betekent tener?
  2. Hoe vervoeg je tener?
  3. Wanneer/hoe kun je tener gebruiken?

Slide 13 - Slide

 Hoe vervoeg je tener?
tener = hebben

Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
tengo
tienes
tiene
tenemos
tenéis
tienen

Slide 14 - Slide

Maak 2 zinnen met de ik-vorm
  1. tener hambre  (honger)
  2. tener sed  (dorst)
  3. tener calor  (warm)
  4. tener frío (koud) 
  5. tener 13 años (leeftijd zeggen) 
  6. Tener gatos/perro ( katten/ honden)

Slide 15 - Slide

¡Escuchar!

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide