Standaardkostprijs 8.5

Hoofdstuk 8 
Bedrijfseconomie 

1 / 18
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 8 
Bedrijfseconomie 

Slide 1 - Slide

Netto inkoopprijs 
+ Brutowinstmarge/ Opslag 
Netto verkoopprijs 
+ BTW  9%/ 21% 
Consumentenprijs 

Slide 2 - Slide

1. Bruto inkoopprijs
- BTW 9%/21%            
Netto inkoopprijs

Slide 3 - Slide


2. Netto inkoopprijs 
+ Brutowinstmarge/ Opslag 
Netto verkoopprijs 

Slide 4 - Slide


3. Netto verkoopprijs 
+ BTW  9%/ 21% 
Consumentenprijs 

Slide 5 - Slide

1. Bruto inkoopprijs
- BTW 9%/21%            
Netto inkoopprijs 
2. Netto inkoopprijs 
+ Brutowinstmarge/ Opslag 
Netto verkoopprijs 
3. Netto verkoopprijs 
+ BTW  9%/ 21% 
Consumentenprijs 

Slide 6 - Slide

Directe en indirecte kosten
  • Directe kosten: Staan direct met het product in verband
  • Indirecte kosten: Kosten die te maken hebben met de onderneming in het algemeen.

Slide 7 - Slide

Directe kosten 
Indirecte kosten
Energiekosten
Productiekosten
Inkoopkosten
Administratie kosten
Huurkosten 

Slide 8 - Drag question

Verschil vaste- en
variabele kosten

Slide 9 - Mind map

Vaste- en variabele kosten
  • Vaste kosten (overhead kosten): Kosten van de onderneming in het algemeen. Zijn onveranderlijk en staan los van het aantal geproduceerde producten. bv. Huurkosten, personeelskosten of afschrijvingskosten
  • Variabele kosten: Staan direct met het product in verband. Afhankelijk van het aantal producten dat je produceert/inkoopt. bv. grondstofkosten

Slide 10 - Slide

Betekenis standaard kostprijs
Hoeveel kost het om een product te kunnen maken.
  • Als de standaardkostprijs € 7,- is, kost het dus € 7,- per product om het te produceren.
  • Deze standaard kostprijs van € 7,- zou je kunnen vergelijken met de netto inkoopprijs, als je het product niet zelf had gemaakt, maar ingekocht had.
  • Bovenop deze standaard kostprijs komt een (bruto) winst gezet en vervolgens verkocht.

Slide 11 - Slide

Begrippen: standaard kostprijs
  • Standaard kostprijs: de prijs die het kost om een product te maken.
  • Constante kosten (C): Kosten die constant blijven als de productie wijzigt.
  • Variabele kosten (V): Kosten die veranderen als de productie wijzigt.
  • Normale productie(N): gemiddelde productie die normaal gehaald wordt
  • Werkelijke productie(W): werkelijk verwachte productie komende periode.
  • Variabele kosten per product zijn vaak bekend (V/W)
  • Standaard kostprijs: = C/N + V/W


Slide 12 - Slide

Voorbeeld Standaardkostprijs

Contante kosten (C) zijn bepaald op € 400.000,-
Normale productie(N) is berekend op 80.000 stuks.
De variabel kosten per stuk (per product) bedragen € 2,-. Dit is dus al V/W!
Standaard kostprijs = C/N + V/W = 
€400.000 / 80.000 + 2,- = 5,- + 2,- = € 7,-


Slide 13 - Slide

MAKEN
OPDRACHT  8.29
TLH K3 
BLZ 182
AF? -> OPDRACHTEN MAIL

Slide 14 - Slide

Overcapaciteit
Rationele capaciteit: bedrijfseconomisch noodzakelijke (verstandige) capaciteit.
Overcapaciteit: Alle capaciteit die een onderneming boven de normale bezetting heeft. 


Slide 15 - Slide

Rationele Overcapaciteit
5 redenen waarom een bedrijf verantwoorde overcapaciteit heeft.
  • 1. seizoensinvloeden 
  • 2. reserve vanwege onderhoud en reparatie
  • 3. ondeelbaarheid
  • 4. Aanloopperiode 
  • 5. Conjunctuur

Slide 16 - Slide

Irrationele Overcapaciteit
Alles tussen de rationele capaciteit en de maximale of technische capaciteit.

De constante kosten van de irrationele overcapaciteit kun je niet doorbereken aan de klant.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide