Standaard opzet

Nederlands
1 / 16
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Start les
Zit je op je eigen plek?
Is je mobiel uit het zicht?
Zijn je oortjes uit?
Hangt je jas aan de kapstok?
Zijn je pet en capuchon af?
Je bent stil bij start les.

timer
1:30

Slide 2 - Slide

Planning


Doel

Slide 3 - Slide

Geef een voorbeeld
van een voltooid deelwoord

Slide 4 - Open question

Het voltooid deelwoord
  • Wie kan uitleggen wat een voltooid deelwoord is?
  • Hoe herken je een voltooid deelwoord?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Hoe schrijf je het werkwoord
in deze zin:
Hij is (verhuizen) naar Londen
A
verhuizen
B
verhuist
C
verhuisd
D
geverhuisd

Slide 7 - Quiz

Hoe schrijf je het werkwoord
in deze zin:
Hij (verhuizen) naar Parijs.
A
verhuizen
B
verhuist
C
verhuisd
D
verhuiste

Slide 8 - Quiz

Lesdoelen
  • Je kent de spellingsregels die horen bij werkwoorden in de TT, VT en de voltooide deelwoorden.
  • Je kunt de regels uitleggen
  • Je kunt de regels toepassen

Slide 9 - Slide

Wat zijn de spellingsregels
voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Slide 10 - Open question

Dit zijn de spellingsregels voor de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):

  • 1 Ik erbij of jij erachter: alleen de stam – (ik) loop, loop (ik), loop (jij) – (ik) vind, vind (ik), vind (jij)
  • 2 Anders in het enkelvoud: stam + t – (jij) loopt, (hij) loopt, (zij) loopt – (jij) vindt, (hij) vindt, (zij) vindt
  • 3 In het meervoud: het hele werkwoord – (wij) lopen, (jullie) lopen, (zij) lopen – (wij) vinden, (jullie) vinden, (zij) vinden

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd 
  • Is de persoonsvorm verleden tijd? Dan schrijf je ik-vorm + te(n)
  • Wij fietsten naar huis.                    Hij wachtte op haar.

  • Of ik-vorm + de(n)
  • Hij beantwoordde die vraag.        De kinderen leerden goed voor die toets.

  • Een sterk werkwoord veranderd in de verleden tijd van klank             
  • komen - kwamen         gaan- ging

Slide 12 - Slide

Meervouds - n bij verwijzingen
Wanneer schrijf je sommige(n), alle(n), enkele(n), andere(n), vele(n) etc.?
  1. Als het een bijvoeglijk naamwoord is, schrijf je het zonder -n.                        Alle jongens hebben een voetbalbroek aan.
  2. Verwijst het woord naar personen, schrijf je het met -n.                   Sommigen van deze groep sporten liever in een jogging.
  3. Verwijst het woord niet naar personen, schrijf je het zonder-n.                      De boeken uit de mediatheek gaan alle mee naar beneden.

Slide 13 - Slide

Meervouds-n bij verwijzingen naar personen

Heeft het woord betrekking op personen?
Dan verwijs je met –n.

Velen deden mee aan het sporttoernooi.
Anderen hadden geen zin om mee te doen.
Enkelen hadden zich ziekgemeld.
Sommigen kwamen gewoon niet opdagen.

Slide 14 - Slide

Meervouds-n bij verwijzingen naar dieren/dingen

Heeft het woord betrekking op dieren en dingen?
Dan verwijs je zonder –n

De cadeautjes zijn alle uitgedeeld.
De stoel en de kruk zijn beide nat.
Sommige van de bomen zijn al groot.
Deze winkels gaan alle verhuizen.

Slide 15 - Slide

Doelen deze les
Volgende les



Afsluiting

Zijn er nog vragen?
Controleer of je huiswerk hebt

Slide 16 - Slide