Herhaling spelling van 2 vwo

Herhaling spelling 2 vwo
3 vwo
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herhaling spelling 2 vwo
3 vwo

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
- Ik kan leestekens (punt, komma, puntkomma, dubbele punt en aanhalingstekens) op de correcte manier gebruiken.
- Ik kan hoofdletters op de correcte manier gebruiken.
- Ik kan Franse en Engelse leenwoorden op de correcte manier spellen. 
- Ik kan een koppelteken op de correcte manier gebruiken.
- Ik kan een weglatingsstreepje op de correcte manier gebruiken. 
- Ik kan tussenletters bij samenstellingen (-s, -e(n)) op de correcte manier gebruiken.

Slide 2 - Slide

Zelfstandig werken
Bestudeer zelfstandig de theorie van de spelling van leerjaar 2. 
De theorie staat op blz. 277 t/m 280. 
Je hebt 10 minuten de tijd. 

timer
2:00

Slide 3 - Slide

Controleren
De volgende vragen gaan over de theorie die je net hebt bestudeerd. 

Slide 4 - Slide

Plaats in de onderstaande zin hoofdletters en leestekens.
ik ga naar de bioscoop terwijl mijn ouders liever naar het theater gaan

Slide 5 - Open question

Plaats in de onderstaande zin hoofdletters en leestekens.
erica kan werkelijk prachtig zingen het is jammer dat ze geen gitaar speelt

Slide 6 - Open question

Plaats in de onderstaande zin hoofdletters en leestekens.
onderzoekers van de vrije universiteit in amsterdam hebben de grootste romeinse muntschat bij elkaar gezocht die ooit in nederland is aangetroffen

Slide 7 - Open question

dat maakt de schat uniek en zeer bijzonder zei archeoloog stijn heeren vrijdag bij de presentatie in het museum in nijmegen

Slide 8 - Open question

Op welke letter laten we de accenten meestal wel staan bij Franse leenwoorden?

Slide 9 - Open question

Wat moet je doen als het rechterdeel van een Engels leenwoord een voorzetsel is?

Slide 10 - Open question

Kies de correcte spelling.
A
match point
B
matchpoint
C
match-point

Slide 11 - Quiz

Kies de correcte spelling
A
make up
B
makeup
C
make-up

Slide 12 - Quiz

Kies de correcte spelling.
A
première
B
prémiere
C
premiere
D
prémière

Slide 13 - Quiz

Kies de correcte spelling.
A
maitresse
B
maîtresse
C
maitrèsse

Slide 14 - Quiz

Schrijf de woorden aan elkaar en plaats zo nodig een koppelteken.
café + restaurant

Slide 15 - Open question

Schrijf de woorden aan elkaar en plaats zo nodig een koppelteken.
emballage + afdeling

Slide 16 - Open question

Schrijf de woorden aan elkaar en plaats zo nodig een koppelteken.
minister + president

Slide 17 - Open question

Schrijf de woorden aan elkaar en plaats zo nodig een koppelteken.
na + apen

Slide 18 - Open question

Schrijf de woorden aan elkaar en plaats zo nodig een koppelteken.
placebo + effect

Slide 19 - Open question

Schrijf de woorden aan elkaar en plaats zo nodig een koppelteken.
rij + examen

Slide 20 - Open question

Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een weglatingsstreepje.
automonteurs en autoverkopers

Slide 21 - Open question

Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een weglatingsstreepje.
automonteurs en bromfietsmonteurs

Slide 22 - Open question

Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een weglatingsstreepje.
binnenland en buitenland

Slide 23 - Open question

Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een weglatingsstreepje.
bruidsjurken, bruidskapsels en bruidsboeketten

Slide 24 - Open question

Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een weglatingsstreepje.
eenvoudige toetsen en lastige toetsen

Slide 25 - Open question

Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een weglatingsstreepje.
hoofdstraten en zijstraten

Slide 26 - Open question

Schrijf de woorden zo mogelijk aan elkaar. Laat weg wat je mag weglaten en plaats zo nodig een weglatingsstreepje.
rode rozen en witte rozen

Slide 27 - Open question

Maak een samenstelling van de twee woorden.
peer+sap
A
peersap
B
perensap
C
peresap

Slide 28 - Quiz

Maak een samenstelling van de twee woorden.
breken+been
A
breekbeen
B
brekenbeen
C
brekebeen

Slide 29 - Quiz

Maak een samenstelling van de twee woorden.
zon+stelsel
A
zonnestelsel
B
zonnenstelsel
C
zonstelsel

Slide 30 - Quiz

Maak een samenstelling van de twee woorden.
mening+verschil
A
meningverschil
B
meningsverschil

Slide 31 - Quiz

Maak een samenstelling van de twee woorden.
meisje+fiets
A
meisjefiets
B
meisjesfiets

Slide 32 - Quiz

Maak een samenstelling van de twee woorden.
zaak+man
A
zaakman
B
zakeman
C
zakenman

Slide 33 - Quiz

Maak een samenstelling van de twee woorden.
kat+bak
A
katbak
B
kattebak
C
kattenbak
D
kattensbak

Slide 34 - Quiz

Maak een samenstelling van de twee woorden.
seconde+wijzer

Slide 35 - Open question

Maak een samenstelling van de twee woorden.
bejaarde+flat

Slide 36 - Open question

Maak een samenstelling van de twee woorden.
tarwe+bloem

Slide 37 - Open question

Aan de slag!
1. Pak blz. 278 in je boek en pak een nieuwe bladzijde in je schrift. 
Schrijf de volgende titel in je schrift: De brug: Spelling
2. Maak opdracht 1 t/m 4. Als het nodig is, bestudeer je nogmaals de theorie. 
3. Bestudeer zelfstandig de theorie van De brug: Spelling - werkwoorden (blz. 281 en 282).
4. Schrijf in je schrift de volgende titel: De brug: Spelling - werkwoorden
5. Maak opdracht 1 en 2 (blz. 281 en 282).
6. Als je klaar bent, laat je aan de docent zien dat je klaar bent. Vervolgens krijg je een antwoordblad en kijk je de opdrachten na. 
7. Ga naar classroom en maak de opdrachten van Cambiumned van werkwoordspelling.

Aanstaande dinsdag krijg je een formatieve toets over werkwoorspelling. Bereid je dus goed voor. 

Slide 38 - Slide