2HA week 19 les 1 Spelling §3 + §4

week 19 les 1 - 2ha
  • 10 minuten stillezen
  • Herhaling cursus 7 Spelling § 3
  • Afmaken § 3 opdrachten
  • Uitleg § 4 koppelteken en weglatingsstreepje







timer
10:00
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

week 19 les 1 - 2ha
  • 10 minuten stillezen
  • Herhaling cursus 7 Spelling § 3
  • Afmaken § 3 opdrachten
  • Uitleg § 4 koppelteken en weglatingsstreepje







timer
10:00

Slide 1 - Slide

Lesdoelen


- Je kunt leenwoorden op de juiste manier spellen



Slide 2 - Slide

Korte herhaling leenwoorden
Wat weten jullie zelf nog?

Even opfrissen....

Slide 3 - Slide

Wat is goed?
A
airbag
B
air-bag

Slide 4 - Quiz

Wat is goed?
A
babysitter
B
baby-sitter

Slide 5 - Quiz

Wat is goed?
A
intensivecare
B
intensive care

Slide 6 - Quiz

Wat is goed?
A
makeup
B
make-up

Slide 7 - Quiz

  • Een samenstelling van Engelse leenwoorden schrijf je in het Nederlands als één woord. 
    eyecatcher, multiplechoicevraag, skatebaan

  • Als het rechter deel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken.
    stand-by, back-up,  shout-out

  • Sommige combinaties worden gezien als een woordgroep. Dan schrijf je die delen los:
    compact disc, first lady  

Engelse leenwoorden

Slide 8 - Slide

  • Veel franse woorden schrijf je in het Nederlands zonder accenttekens
    compact, hotel, ragout

  • De accenten op de -e blijven behouden als dat nodig is voor de uitspraak
  • Accent aigu: paté 
  • Accent grave: crème
  • Accent circonflexe: crêpe
Franse leenwoorden

Slide 9 - Slide

Wat: Maak de opdrachten 2 t/m 5 van §3 op blz. 252-253  af.
Hoe:  Individueel, maar je mag op fluisterniveau overleggen met degene die naast je zit. 
Hulp: Theorie uit je boek of internet.
Uitkomst: Geoefend met leenwoorden
Tijd: 15 min.

Klaar?
Maak een samenvatting van §2 en 3 of werk aan Stiefkind
timer
10:00

Slide 10 - Slide

Lesdoelen


- Je kunt het koppelteken en weglatingsstreepje correct te gebruiken



Slide 11 - Slide

Koppelteken
De meeste samenstellingen schrijf je aan elkaar:
kassameisje, wijkagent, politiebureau, schoolkantine

Bij een klinkerbotsing (oo, aa, oe, ui) gebruik je een koppelteken:
auto-ongeluk, lente-ui, video-opname. Een klinkerbotsing is een botsing van twee klinkers die samen een klank in de Nederlandse taal vormen. 

Slide 12 - Slide

Het koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken als er in het samengestelde woord cijfers voorkomen.

bijvoorbeeld:
80-jarige, 70-plusser.

Slide 13 - Slide

Koppelteken
Je gebruikt een koppelteken
als er in het samengestelde
woord een afkorting voorkomt.

Bijvoorbeeld:
usb-stick, mbo-opleiding, 
A5-formaat, Sint-Nicolaas

Slide 14 - Slide

Koppelteken
Je gebruikt een koppelteken bij
aardrijkskundige namen.

Bijvoorbeeld: 
Zuid + Holland = Zuid-Holland.
Zuid-Afrika, Noord-Italië, 
's-Gravenhage, West-Amerika.

Slide 15 - Slide


Koppelteken

In samenstellingen die verkeerd gelezen kunnen worden, plaatsen we een koppelteken:

zo-even, stage-uren, radio-omroep, na-apen.

Slide 16 - Slide

Koppelteken
In woorden met de voorvoegsels:
adjunct-                 leerling-
aspirant-                niet-
bijna-                       non-
ex-                             oud-
interim-                                                         ex-roker
kandidaat-                                                   oud-voorzitter

Slide 17 - Slide

Koppelteken?
A
drieëndertig
B
drie en dertig
C
drie-en-dertig

Slide 18 - Quiz

Koppelteken of geen koppelteken?
A
Astma-aanval
B
Astmaaanval

Slide 19 - Quiz

§4 Weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord weglaat, mag dat met een weglatingsstreepje.

Slide 20 - Slide

§4 Weglatingsstreepje
Als je het eind van het woord weglaat, komt het streepje bij het eerste woord aan het eind.

Bijvoorbeeld: op- of aanmerkingen


Slide 21 - Slide

§4 Weglatingsstreepje
Als je het begin van het woord weglaat, komt het streepje aan het begin van het tweede woord.

Bijvoorbeeld:  damesjassen en -jurken.
- laat je een heel woord weg, dan gebruik je geen streepje.

Slide 22 - Slide

§4 Weglatingsstreepje

Laat je een heel woord weg, dan gebruik je geen streepje. 
Bijvoorbeeld: Hoge en lage cijfers.

Slide 23 - Slide

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt?
A
in voor- en tegenspoed
B
bestuurs- en strafrecht
C
in voorspoed en tegen-
D
straf- en bestuursrecht

Slide 24 - Quiz

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt?
A
voor- en nadelen
B
voor en na-delen
C
voor en -nadelen
D
voor en nadelen

Slide 25 - Quiz

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt?
A
binnen en buitenkant
B
binnen- en buitenkant

Slide 26 - Quiz