Les 4: Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Wat heb je in de vorige les(sen) geleerd?

Vertel hier iets over

Slide 2 - Mind map

Wat ga je doen in deze les?
- Je bekijkt twee video's over werkwoordspelling
- Je oefent met verschillende soorten werkwoorden; ook werkwoorden die helemaal niet bestaan!

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
- Ik weet wat een persoonsvorm is en kan deze opzoeken in de zin.

- Ik kan (lastige) werkwoorden herkennen in de zin en op de juiste manier vervoegen.

Slide 4 - Slide

Wat weet je nog over werkwoorden? Schrijf op wat er in je opkomt.

Slide 5 - Mind map

In de startles heb je gelezen waarom goed spellen belangrijk is. Wat weet je hier nog over?

Slide 6 - Open question

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn zó sterk dat ze de klank in de verleden tijd kunnen veranderen. 

Daarom noemen we ze ook wel andere-klank woorden

Je schrijft ze zoals je ze hoort

Slide 7 - Slide

Voorbeeld
Peter vecht met zijn broertje
Vechten is een sterk werkwoord en verandert van klank
Peter vocht met zijn broertje

Piet loopt naar huis toe
Lopen is een sterk werkwoord en verandert van klank
Piet liep naar huis toe

Slide 8 - Slide

Is het werkwoord sterk (klankveranderend) of is het zwak (klankvast?) Sleep naar het goede kaartje!
Sterk werkwoord
(andere-klank)
Zwak werkwoord 
(zelfde klank)
wandelen
vinden
lopen
schieten
verven
vliegen

Slide 9 - Drag question

spreken - Hij ...... de hele dag over de wedstrijd (vt)
pas op! schrijf zonder hoofdletter!

Slide 10 - Open question

vliegen - De vliegtuigen ........ rakelings langs elkaar (vt)
pas op! schrijf zonder hoofdletter!

Slide 11 - Open question

springen- de kinderen ...... van het muurtje af (vt)
pas op! schrijf zonder hoofdletter!

Slide 12 - Open question

nadenken - Ik ...... na over hoe ik deze som moest oplossen (vt)
pas op! schrijf zonder hoofdletter!

Slide 13 - Open question

gelden- In Duitsland ...... andere regels (vt)
pas op! schrijf zonder hoofdletter!

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Video

Je hebt net de video bekeken. Kun je een korte samenvatting geven?

Slide 16 - Open question

Soorten werkwoorden
- Persoonsvorm
Op de eerste dag van school is er nog niet zoveel gebeurd.
- Infinitief
Heb je vanmorgen de groep vogels zien vliegen?
- Voltooid deelwoord: 
Op de eerste dag van school is er nog niet zoveel gebeurd.

Slide 17 - Slide

De belangrijkste vraag

Om te weten hoe je een werkwoord goed spelt, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen aan jezelf. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm???

Slide 18 - Slide

Hoe herken je de pv?

De pv past zich aan het onderwerp aan:


Ik neem een ijsje.

Neem jij een ijsje?

Hij neemT een ijsje.

Wij nemEN een ijsje.

Slide 19 - Slide

Hoe herken je de pv?

De pv verandert van tijd:             

                              

Ik neem een ijsje.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een ijsje.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                      Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                     het verandert niet van
                                                                   klank.

Slide 20 - Slide

Waarom wil je weten of je te maken hebt met een persoonsvorm?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. 


Slide 21 - Slide

Hier is vorige week een ongeluk gebeurD (voltooid deelwoord) Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeurT (persoonsvorm) 

Het soort werkwoord in de zin bepaalt dus of je 'gebeurt' of 'gebeurd' schrijft.

Slide 22 - Slide

Wanneer wordt het moeilijk?
1 Sommige zinnen bevatten werkwoorden die zowel met een -d of -t kunnen worden geschreven.
Het gebeurt weleens dat een haas wordt aangereden.

2 Sommige zinnen zijn samengesteld en bevatten twee persoonsvormen.
Het gebeurt weleens dat een haas wordt aangereden.


Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Hij ... (beloven)dat het helemaal goed komt met spelling.
A
Beloofd
B
Belooft

Slide 25 - Quiz

Hij heeft ... (beloven) dat het helemaal goed komt met spelling.
A
Beloofd
B
Belooft

Slide 26 - Quiz

De docent ... (beoordelen) de leestoetsen.
A
Beoordeelt
B
Beoordeeld

Slide 27 - Quiz

De docent heeft gisteren de leestoetsen ... (beoordelen).
A
Beoordeelt
B
Beoordeeld

Slide 28 - Quiz

Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen).
A
Sjaan verhuisT en Job is verhuisT
B
Sjaan verhuisD en Job is verhuisD
C
Sjaan verhuisT en Job is verhuisD

Slide 29 - Quiz

Welke vorm is juist geschreven?
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 30 - Quiz

Hij (branden) zich aan het vuur.
A
brant
B
brand
C
brandt
D
brande

Slide 31 - Quiz

Dat huis (vinden) ik mooi.
A
vindt
B
vind
C
vint

Slide 32 - Quiz

(Verbinden) jij die wond zelf?
A
verbind
B
verbindt
C
verbint

Slide 33 - Quiz

Hij (verbeelden) zich van alles.
A
verbeeld
B
verbeeldt
C
verbeelt

Slide 34 - Quiz

(Worden) je buurman snel boos?
A
Wordt
B
word

Slide 35 - Quiz

Dat boek wemel… van de fouten (wemelen).
A
wemeldt
B
wemeld
C
wemelt

Slide 36 - Quiz

Niet bestaande werkwoorden?
Probeer maar eens...

Slide 37 - Slide

Hij (pieren) zijn agenda in de tas.

Slide 38 - Open question

Zullen we morgen naar de bioscoop (stakken)?

Slide 39 - Open question

Ik (spangen) morgen mijn tas in.

Slide 40 - Open question

Wat is je opgevallen aan het vervoegen van de niet bestaande werkwoorden?

Slide 41 - Open question

Verdiepingsopdracht
Op de volgende slide staat een sleepvraag.

Werk als dat lukt met z'n tweeën. Geef van de  alle werkwoordsvormen aan of ze:
• altijd een persoonsvorm zijn (groep 1)
• soms wel, en soms geen persoonsvorm zijn (groep 2)
• nooit een persoonsvorm zijn (groep 3) of
• eenvoudigweg niet in deze vorm bestaan (groep 4)

Slide 42 - Slide

Altijd
een PV
Soms wel,
soms geen
PV
Nooit een
PV
Bestaat niet
in deze
vorm
gebeurde
ontdekt
beschadigd
beantwoorde
gebeurdt
gebeurt
sliep
ontwikkeld
ondertekendt
beantwoord
opgewonden
kostte

Slide 43 - Drag question

Maak correcte zinnen met de werkwoordsvormen uit de groepen 1, 2 en 3. Met de werkwoorden uit groep 2 maak je steeds twee zinnen: een zin met de werkwoordsvorm als persoonsvorm en een zin waarbij de werkwoordsvorm geen persoonsvorm is

Vul de zinnen in op de volgende slide:

Slide 44 - Slide

Noteer hier alle zinnen

Slide 45 - Open question

Leerdoelen
- Ik weet wat een persoonsvorm is en kan deze opzoeken in de zin.

- Ik kan (lastige) werkwoorden herkennen in de zin en op de juiste manier vervoegen.

Slide 46 - Slide

Ben je tevreden over het behalen van de leerdoelen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 47 - Poll

Wat ging er goed?
Wat kan er nog beter?

Slide 48 - Open question

Wat is voor jou het belangrijkste of opvallendste wat je hebt geleerd deze les?

Slide 49 - Open question

En nu verder...
Heb je nog tijd over?
--> kies dan nog een onderdeel uit de keuzekaart
--> stel je vragen aan de docent

Slide 50 - Slide