What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Er + prepositie
Het woordje "er"
er = plaats/plek (hier/daar)
er + voorzetsel = (ermee, erop, eronder)
1 / 18
next
Slide 1:
Slide
NT2
Beroepsopleiding
This lesson contains
18 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Het woordje "er"
er = plaats/plek (hier/daar)
er + voorzetsel = (ermee, erop, eronder)
Slide 1 - Slide
Het woordje "er"
Er is / er zijn
Deze "er" betekent:
op deze plek / daar / hier.
Er zijn veel palmbomen. = Op deze plek zijn veel palmbomen.
Op zaterdag is er niemand. = Op zaterdag is daar niemand.
Er is steeds meer CO2 in de atmosfeer. = In de wereld is steeds meer CO2 in de atmosfeer.
Slide 2 - Slide
Het woordje "er"
Er
zit iemand op mijn stoel. =
Hier
(bijv. in de bioscoop) zit iemand op mijn stoel.
In het weekend rijden
er
veel minder vrachtwagens. = In het weekend rijden
hier
(of in Nederland, in Europa, ...) veel minder vrachtwagens.
Er
staan twee mannen van de belastingdienst voor de deur =
Daar
staan twee mannen van de belastingdienst voor de deur.
Slide 3 - Slide
Daar ligt een boek
(maak een zin met "er")
Slide 4 - Open question
Op die plek staat een groot huis
(maak een zin met "er")
Slide 5 - Open question
In het weekend komt hier niemand.
(maak een zin met "er")
Slide 6 - Open question
Verwijswoorden
onderwerp
geen onderwerp
de-woorden
hij
hem
het-woorden
het
het
meervoud
ze
ze
Slide 7 - Slide
Verwijzen
met
voorzetsel
Als je een voorzetsel gebruikt,
mag je niet verwijzen met
hij
,
hem
,
het
of
ze
.
Je gebruikt dan de prepositie samen met
er
.
fout
:
Ik praat
over de grammatica
. Ik praat
over het
.
goed
:
Ik praat
over de grammatica
. Ik praat
erover
.
Slide 8 - Slide
Een paar voorbeelden:
Wij lezen i
n het boek
. = Wij lezen
erin
.
Ze gaan
naar de dierentuin
. = Ze gaan
ernaartoe
.
De sleutel ligt
onder de mat
. = De sleutel ligt
eronder
.
De lamp hangt
boven de tafel
. = De lamp hangt
erboven
.
Ik ben het eens
met de stelling
. = Ik ben het
ermee
eens.
Slide 9 - Slide
Waar staat 'er + voorzetsel' in de zin?
'er + voorzetsel' staat na het
subject (ow)
,
het werkwoord
en
het object (lv/.mv)
:
Ik
heb
hem
erover gesproken.
Hij
heeft
zijn handen
ermee gewassen.
Gisteren
hebben
ze
de bal
erover gegooid.
Slide 10 - Slide
Je kunt 'er + voorzetsel' ook scheiden:
Hij heeft
er
gisteren met zijn vriendin
over
gepraat.
Ik heb mijn naam
er
per ongeluk
op
geschreven.
We gaan
er
samen
naartoe
.
Slide 11 - Slide
Dit is de regel voor de volgorde:
subject - werkwoord - object - er - rest - voorzetsel - werkwoord
Ik heb de kamer er helemaal mee schoongemaakt.
Ze zag haar collega er snel naartoe lopen.
Wij gaan er morgen over beslissen.
Slide 12 - Slide
Hou je van drop?
Slide 13 - Open question
Kijk je naar het nieuws?
Slide 14 - Open question
Werk je altijd op deze laptop?
Slide 15 - Open question
Wanneer spelen de kinderen met de bal?
Slide 16 - Open question
Heb je een hekel aan honden?
Slide 17 - Open question
Hoe vaak zit je op deze bank?
Slide 18 - Open question
More lessons like this
Klare taal plus - les 17 het bijwoord ER def
June 2024
- Lesson with
20 slides
NT2
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Er + prepositie
January 2024
- Lesson with
18 slides
NT2
Beroepsopleiding
21220307 Van A2 naar B1 les 29
March 2022
- Lesson with
14 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Er + prepositie
February 2024
- Lesson with
18 slides
NT2
Beroepsopleiding
Er + prepositie
February 2024
- Lesson with
13 slides
NT2
Beroepsopleiding
21220316 Van A2 naar B1 les 32
March 2022
- Lesson with
14 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Klare taal plus - les 6 - vraagvormen, bijwoord "er" en (in)directe rede
November 2023
- Lesson with
32 slides
NT2
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Er + prepositie
October 2024
- Lesson with
13 slides
NT2
Beroepsopleiding