Grammatica - vaste voorzetsels

Wat gaan we vandaag doen?
- Bespreken opdracht 3 op blz. 86 over vaste voorzetsels en uitdrukkingen.
- LessonUp maken over voorzetselvoorwerpen.
- Uitleg naamwoordelijk gezegde.
- Zelf aan de slag met opdrachten.

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
- Bespreken opdracht 3 op blz. 86 over vaste voorzetsels en uitdrukkingen.
- LessonUp maken over voorzetselvoorwerpen.
- Uitleg naamwoordelijk gezegde.
- Zelf aan de slag met opdrachten.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdracht 3 blz. 86
1. bulken – Hij bulkt van het geld. 
oprapen – Hij heeft het geld voor het oprapen.
rollen – Hij laat zijn geld rollen.
smijten – Hij smijt met geld.
verdienen + water – Hij verdient geld als water.
zwemmen – Hij zwemt in het geld. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdracht 3 blz. 86
2. a. waar                                                             f. krom 
b. zuur                                                                  g. deuren 
c. Eieren                                                              h. stinkt
d. rug                                                                     i. kwaad
e. gelukkig                                                          j. Tijd




j Tijd

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdracht 3 blz. 86
3 a Alle waar is naar zijn geld. – De prijs van een product zegt vaak iets over de kwaliteit.
b Dat is zuur verdiend geld. – Voor dat geld is hard gewerkt.
c Eieren voor je geld kiezen. – Met minder genoegen nemen dan je eigenlijk wilde.
d Het geld groeit hem niet op de rug. – Geld komt bij hem niet zomaar binnen; hij moet er hard voor werken.
e Geld (alleen) maakt niet gelukkig. – Er is meer in het leven dan rijkdom.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdracht 3 blz. 86
f Geld dat stom is, maakt recht wat krom is. – Met geld kun je strafbare handelingen verdoezelen.
g Voor geld gaan alle deuren open. – Voor iemand met geld is alles mogelijk.
h Geld stinkt niet. – Alle manieren om aan geld te komen zijn toegestaan.
i Goed geld naar kwaad geld gooien. – Geld in een hopeloze zaak steken.
j Tijd is geld. – Als je tijd verprutst, verspil je ook geld.


Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden opdracht 4 blz. 87
1 omgaan met (al. 1); zoeken naar (al. 2); te maken hebben met (al. 2); synoniem staan voor (al. 2); slaan op (al. 3); ontlenen aan (al. 3); zorgen voor (al. 3).
2 eigen antwoord

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Maak de vragen in LessonUp.
Kies voor de les: Grammatica - vaste voorzetsels

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je een voorzetselvoorwerp ?
A
1. noteer pv, ow en wg 2. is er een ww met een vast voorzetsel ? 3. het voorzetsel wordt letterlijk gebruikt 4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
B
1. noteer pv, ow en wg 2. is er een ww zonder een vast voorzetsel ? 3. het voorzetsel wordt figuurlijk gebruikt 4. het zinsdeel begint niet met een vast voorzetsel
C
1. noteer pv, ow en wg 2. is er een ww met een vast voorzetsel ? 3. het voorzetsel wordt figuurlijk gebruikt 4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
D
1. noteer pv ,ow en wg 2. is er een ww zonder een vast voorzetsel ? 3. het voorzetsel letterlijk gebruikt 4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Bij een bijwoordelijke bepaling
A
wordt het voorzetsel figuurlijk gebruikt
B
wordt het voorzetsel letterlijk gebruikt

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Het voorzetselvoorwerp
A
is een zinsdeel
B
is een woord

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Bij het voorzetselvoorwerp
A
wordt het voorzetsel figuurlijk gebruikt
B
wordt het voorzetsel letterlijk gebruikt

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het voorzetselvoorwerp?
Er staat een brandweerauto voor ons huis.

A
staat voor
B
voor ons huis
C
ons huis
D
is er niet

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

3. Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord rekenen ?
A
met
B
tegen
C
uit
D
op

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

4. Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord verlangen ?
A
in
B
tegen
C
naar
D
met

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

8. Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord huilen ?
A
met
B
over
C
om
D
uit

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Het is jammer dat er te weinig spelers zijn voor de wedstrijd van zaterdag. We zullen er een .....… aan moeten passen.
Wat moet er op een puntjes staan?


A
arm
B
mouw
C
puzzelstuk
D
sleutel

Slide 16 - Quiz

Mouw is goed. De uitdrukking is ‘ergens een mouw aan passen’. Dat betekent: een oplossing bedenken voor een probleem.
Vroeger werden jassen zonder vaste mouwen verkocht. De klant koos de mouwen er later los bij. De kleermaker naaide de mouwen daarna aan de jas vast. Dat is een moeilijk werkje: de mouw precies in het armsgat passen.

Welke combinatie met een vast voorzetsel is juist?

A
Lidwoord + werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord + werkwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord + werkwoord

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Vul aan met het vaste voorzetsel.
zeker zijn ........
A
in
B
van
C
op
D
met

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Het bedrijf van de pa van Kira is gespecialiseerd IN DE OPSPORING VAN MOLLEN.
A
vaste uitdrukking, dus vv
B
nee, is gewoon BWB

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het vaste voorzetsel?
Hij wil ... je praten.
A
voor
B
over
C
met
D
over

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Hoe luidt de vaste uitdrukking?
bij verstek ………...
A
beoordelen
B
veroordelen
C
oordelen
D
seponeren

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Welke zin heeft een vast voorzetsel?
A
Wij lopen naar de bus.
B
Zij gaan op vakantie.
C
Ik kijk op tegen de winter.
D
Komen zij op tijd?

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Vul het vaste voorzetsel aan bij: houden...
A
met
B
in
C
van
D
op

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het vaste voorzetsel van het werkwoord zich verbazen ....?
A
over
B
in
C
met
D
naar

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het vaste voorzetsel?
Ze is gek .... jou.
A
van
B
op
C
met
D
voor

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions