Introductieles geld en werk DISK oefening 2

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolBasisschoolvmbo lwoo, b, kGroep 7,8Leerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Introductie en doel van de les 
Geld en werk 

Dit hoofdstuk gaat over geld verdienen en geld uitgeven.
Aan het eind van de les kun je 6 dingen noemen die horen bij geld en werk.   

Slide 2 - Slide

Uitleg van nieuwe woorden 
1.  Lees het woord
2. Lees de betekenis(sen)
3. Lees de voorbeeldzin(nen)
4. Bekijk de plaatjes

Slide 3 - Slide

het budget 
het geld dat je voor iets hebt 
Die dure schoenen passen niet in mijn budget.
Ik heb geen budget voor die luxe vakantie.

Slide 4 - Slide

de werkgever
de baas / het bedrijf waarbij iemand werkt
Bij deze werkgever werken zeven mensen.

Slide 5 - Slide

de sollicitatie
een werkgever laten weten dat je een bepaalde baan graag wilt
reageren op een vacature
Bij de sollicitatie stelde hij zich netjes voor.
Hij schreef een lange sollicitatiebrief.                                                    

Slide 6 - Slide

het inkomen
alles wat iemand verdient (met werken of dingen verkopen)
Mijn vriend heeft twee banen en daardoor een hoog inkomen.

Slide 7 - Slide

bruto
zonder aftrek van premies, belastingen of onkosten

Zijn salaris was bruto  € 2.500,  maar netto hield hij  €1.700  over.

Slide 8 - Slide

het geld
dat je voor
iets hebt
reageren
op een
vacature
alles wat
je verdient
de baas
niet
netto
de
werkgever
het 
budget
het inkomen
de sollicitatie
bruto

Slide 9 - Drag question

Welk woord hoort NIET bij
"het inkomen"?
A
het zakgeld
B
het salaris
C
het loon
D
de belasting

Slide 10 - Quiz

Maak een zin met
"(het) budget".

Slide 11 - Open question

Welk woord hoort NIET bij
"de sollicitatie"?
A
bruto
B
het gesprek
C
de brief
D
de vacature

Slide 12 - Quiz

Wat hoort NIET bij
"de werkgever"?
A
de baas
B
een bedrijf
C
de directeur
D
de sollicitatie

Slide 13 - Quiz

Maak een zin met het woord
"bruto".

Slide 14 - Open question

de korting
een lagere prijs dan normaal / de prijsverlaging

In de uitverkoop krijg je korting op kleding en schoenen.

Slide 15 - Slide

uitgeven
besteden / geld aan iets betalen

Ik geef veel geld uit aan kleding. (of aan vakanties)

Slide 16 - Slide

verliezen
kwijtraken
Ik kan mijn beurs nergens vinden. Ik denk dat ik ze heb verloren.

Slide 17 - Slide

Maak een zin met
"verliezen".

Slide 18 - Open question

Maak een zin met
"(de) korting".

Slide 19 - Open question

Maak een zin met
"uitgeven".

Slide 20 - Open question

Maak oefening 
2 op bladzijde 
120 van je boek.

Werk samen!!!

Slide 21 - Slide

Noem minstens twee dingen die je hebt geleerd in deze les.
timer
2:30

Slide 22 - Open question

Noem een verbeterpunt voor deze les.
timer
2:00

Slide 23 - Open question