Workshop: Examentraining

Examentraining Engels
by: Yvonne Elzinga
1 / 39
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Examentraining Engels
by: Yvonne Elzinga

Slide 1 - Slide

Inhoud
  1. Algemene Tips
  2. Benodigdheden
  3. Leesstrategieën 
  4. Soorten vragen
  5. Signaalwoorden 
  6. Woordquiz


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Het Examen
  • Alleen maar teksten.
  • Let op de indeling!
  • Let op de tijd!

Slide 4 - Slide

Hoeveel tijd heb je voor het hele examen?

Slide 5 - Open question

Wat heb je nodig voor je examen Engels?

Slide 6 - Open question

In welke taal moet je de vragen in het examen beantwoorden?

Slide 7 - Open question

Is het handig om tijdens het examen bij iedere vraag de hele tekst te lezen?

Slide 8 - Open question

1: Voorspellen
  • Je kijkt naar de de titel, tussenkopjes en plaatjes.
  • Je weet dan al iets van de tekst zonder echt te lezen.
  • Dit doe je eigenlijk al bij iedere tekst.
  • Activeert je voorkennis over het onderwerp.

Slide 9 - Slide

2: Skimmen
  • Je kijkt of de tekst antwoord heeft op jouw vragen.
  • Wordt ook wel 'scannen' genoemd.
  • Bijv: How old is Nicky? Je kunt nu zoeken naar getallen of het woord Nicky.
  • Lees de titel, bekijk de plaatjes en eventuele kopjes.
  • Lees de inleiding.
  • Lees de rest van de tekst, zonder woorden op te zoeken.

Slide 10 - Slide

3: Voorkennis gebruiken
  • Als je al iets weet over een onderwerp, hoef je niet alle woorden te kennen om toch een vraag te beantwoorden.
  • Let op: gebruik dit niet bij vragen over wat iemand ergens van vindt of over denkt.

Slide 11 - Slide

4: Structuur ontdekken en gebruiken

  • Bij veel vragen moet je verbanden tussen tekstdelen herkennen.
  • Zorg dat je signaalwoorden herkent en begrijpt.

Slide 12 - Slide

5: Gedetailleerd lezen

  • Bij sommige vragen moet je een korte tekst of een deel van een tekst gedetailleerd lezen.
  • Bij dit soort vragen moet je het tekstgedeelte uitbreid lezen en verbanden proberen te leggen.
  • Dit doe je dus lang niet bij elke tekst!

Slide 13 - Slide

6: Context gebruiken

  • Je kunt niet alle woorden altijd in het woordenboek vinden omdat het te nieuw is (bijv. "woke", of een woord over corona), of zelfbedacht. 
  • De betekenis kun je vaak raden uit de woorden er omheen. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Wat voor teksten krijg je NIET op het CE?
A
teksten uit folders / reisgidsen
B
formulieren of advertenties
C
sprookjes of verhalen
D
teksten uit tijdschriften

Slide 19 - Quiz

Woordenboek
  1. De woorden staan in alfabetische volgorde.
  2. Afkortingen.
  3. Uitdrukkingen en spreekwoorden.
  4. Zoek het basiswoord.
  5. Meerdere betekenissen.
  6. Gebruik en oefen met je eigen woordenboek.

Slide 20 - Slide

Signaalwoorden
Een signaalwoord of  verbindingswoord is een woord of woordgroep waarmee een verband wordt aangegeven tussen twee alinea's, zinnen of deelzinnen. 

Slide 21 - Slide

Welk woord past het best in het zwarte blokje?
A
but
B
if
C
and
D
like

Slide 22 - Quiz

'like' wordt gebruikt om een voorbeeld te geven. Het betekent zoals. 

Slide 23 - Slide

I like coffee, .... my friend prefers tea.
A
and
B
but
C
so
D
for

Slide 24 - Quiz

I like coffee, but my friend prefers tea.
Dit is een..................
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tegenstelling
D
conclusie

Slide 25 - Quiz

Woordquiz
Ken jij deze woorden? 
Vertaal ze.

Slide 26 - Slide

develop
A
ontwikkelen
B
aantrekken
C
duidelijk
D
opvoeding

Slide 27 - Quiz

also

Slide 28 - Open question

common
A
computerprogramma
B
website
C
forens
D
gewoon

Slide 29 - Quiz

furthermore

Slide 30 - Open question

average
A
op leeftijd
B
oudere
C
bos
D
gemiddelde

Slide 31 - Quiz

because

Slide 32 - Open question

purpose
A
opzettelijk
B
doel
C
misschien
D
alhoewel

Slide 33 - Quiz

although

Slide 34 - Open question

achieve
A
werken
B
instemmen met
C
bereiken
D
het is maar goed dat

Slide 35 - Quiz

that's why

Slide 36 - Open question

increase
A
vergroten
B
afname
C
oplossing
D
toename

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide