Ik ken woorden die te maken hebben met social media, vriendschap en vrije tijd.
Ik kan een tekst over social media en vrije tijd begrijpen.
Ik kan over mijn beste vriend(in) en over mijn vrije tijd vertellen / schrijven.
Ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
Ik kan regelmatige werkwoorden op er / re / ir in de présent en de passé composé gebruiken.
Ik kan de voorzetsels à / de met een lidwoord gebruiken