This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Je ziet hier
A
een cel, celkern, genen
B
een cel, celkern, chromosomen
C
een celkern, chromosomen, genen
D
een celkern, genen, DNA
Slide 1 - Quiz
Alle genen van een organisme bij elkaar noemen we een...
A
Genenpoel
B
Fenotype
C
Genotype
D
Menselijke genen
Slide 2 - Quiz
Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden
Slide 3 - Quiz
Slide 4 - Slide
Dominant - Recessief
Dominant: overheersende eigenschap (sterk)
Recessief: onderdanige eigenschap (zwak)
Als vader een recessief gen geeft en moeder een dominant gen geeft voor een eigenschap,
dan zie je de eigenschap van moeder in het fenotype (het uiterlijk)
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Hoe noteren we dit?
Homozygoot dominant: AA
Homozygoot recessief: aa
Heterozygoot: Aa
Er zijn dus altijd 3 mogelijkheden
Slide 7 - Slide
Hoe heet het als je voor één eigenschap 2x hetzelfde gen hebt?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant
Slide 8 - Quiz
Als een persoon zowel het gen voor blauwe ogen als het gen voor bruine ogen bezit, is deze persoon Heterozygoot voor de oogkleur.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Hoe noemen we de variant van een gen dat altijd tot uiting komt in het uiterlijk als het aanwezig is?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant
Slide 10 - Quiz
Een recessieve eigenschap is een:
A
Eigenschap die snel tot uiting komt
B
Eigenschap die tot uiting komt als hij homozygoot voorkomt
C
Eigenschap die tot uiting komt als hij heterozygoot voorkomt
Slide 11 - Quiz
Hoe voorspel je het uiterlijk van nakomelingen m.b.v. een kruisingsschema
Slide 12 - Slide
Kruisingsschema
Schrijf het fenotype op
Schrijf het genotype op
Schrijf de genen in de slachtscellen op
Maak de tabel
Schrijf onder het schema de verschillinde genotypen
Schrijf daaronder het fenotype
Slide 13 - Slide
En nu...
Maak paragraaf 11.1 af
Samenvatting en/of opdrachten maken & nakijken
Maak paragraaf 11.2
Samenvatting en/of opdrachten maken & nakijken
Slide 14 - Slide
Beide ouders zijn homozygoot recessief. Welk genotype hebben zij?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
Dat kun je niet zeggen
Slide 15 - Quiz
Een homozygoot dominant mannetje konijn kruist met een homozygoot recessief vrouwtje
A
alle nakomelingen laten in het fenotype de dominante eigenschap zien
B
alle nakomelingen laten in het fenotype de recessieve eigenschap zien
C
50 % van de nakomelingen laten in het fenotype de dominante eigenschap zien
D
75 % van de nakomelingen laten in het fenotype de dominante eigenschap zien
Slide 16 - Quiz
Bij cavia's is het gen voor ruwharige dominant over dat voor gladharigheid. Een ruwharig caviavrouwtje, dat homozygoot is voor deze eigenschap, krijgt jongen. De jongen zijn allemaal ruwharig. Het is niet bekend welk dier de vader is van de jongen. Er zijn drie mannetjes die in aanmerking komen: Mannetje 1: gladharig, Mannetje 2: homozygoot ruwharig, Mannetje 3: heterozygoot ruwharig. Kan mannetje 1, 2 of 3 de vader zijn?
A
Alle 3 kunnen de vader zijn
B
Geen van de 3 kan de vader zijn.
C
alleen mannetje 2 kan de vader zijn.
D
alleen mannetje 1 kan de vader zijn.
Slide 17 - Quiz
De kleur van erwten is een erfelijke eigenschap. Een bepaalde erwtenplant is opgegroeid uit een gele erwt. Hij wordt gekruist met een andere erwtenplant die ook is opgegroeid uit een gele erwt. Onder de nakomelingen uit deze kruising komen zowel gele als groene erwten voor.
Wat is het genotype van beide ouderplanten voor de kleur van de erwten waaruit ze zijn opgegroeid?
A
Beide planten zijn heterozygoot.
B
Beide planten zijn homozygoot.
C
De ene plant is homozygoot en de andere heterozygoot.
D
Het is niet te zeggen.
Slide 18 - Quiz
De manx is een staartloze kat. De eigenschap staartloos is het gevolg van het dominante gen A. Voor fokkers van dit ras doet zich het volgende probleem voor: homozygoot staartloze jongen zijn niet levensvatbaar. Zij sterven voor de geboorte. Het genotype van een levende staartloze kat is dus altijd Aa.