2H - Les 17 - STG




2H - Miércoles 26 de octubre - STG
1 / 52
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson




2H - Miércoles 26 de octubre - STG

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy?
  • Quizlet
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Las clases anteriores
  • Deberes


Slide 2 - Slide

timer
0:30
Wat weet je nog van het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 3 - Mind map

Bijv. nw: Van mannelijk naar vrouwelijk
Woord eindigt op, uitgang: 
timer
0:25
1. o
rojo
2. Medeklinker
azul
3. e 
verde
Blijft hetzelfde
Blijft hetzelfde
Wordt een a

Slide 4 - Drag question

Van enkelvoud naar meervoud
Woord eindigt op: 
timer
0:20
1. klinker
(verde, colombiano)
2. Medeklinker
(azul, ciudad) 
+ s
+ es

Slide 5 - Drag question

Welke vorm van het bijvoeglijk naamwoord staat er op de lege plek?

El bolígrafo es ______.
timer
0:15
A
blanco
B
blancos
C
blanca
D
blancas

Slide 6 - Quiz

timer
0:30
1. Wat is er fout aan deze zin?
2. Wat moet het dan wel zijn?

Las pizarras son rojos.

Slide 7 - Mind map

Noteer de Spaanse vertaling!

Los zapatos son ______ (verde)
timer
0:25

Slide 8 - Open question

Noteer de Spaanse vertaling!

La silla es ______ (azul)
timer
0:25

Slide 9 - Open question

Noteer de Spaanse vertaling!

Las gatas son ______ (amarillo)
timer
0:25

Slide 10 - Open question

Bijvoeglijk naamwoorden
Wat je moet weten:
  • Bijvoeglijke naamwoorden staan in het Spaans bijna altijd achter het zelfstandig naamwoord.
  • Bijvoeglijke naamwoorden richten zich naar het zelfstandig naamwoord waar ze bij staan (mannelijk/vrouwelijk/enkelvoud/meervoud)

Slide 11 - Slide

1. Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -O
bijvoorbeeld: bonito (mooi), divertido (leuk), pequeño (klein)

Bij de bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -o verandert de -o in een -a als het bijvoeglijk naamwoord bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staat. 
vb: el libro bonito (het mooie boek)
       la casa bonita (het mooie huis)

Slide 12 - Slide

2. Bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op een -E.
bijvoorbeeld: inteligente (intelligent), horrible (verschrikkelijk)

Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -e veranderen niet wanneer ze bij een een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staan
vb: el chico inteligente (de intelligente jongen)
       la chica inteligente (het intelligente meisje)

Slide 13 - Slide

3. Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker.
bijvoorbeeld: genial (geniaal), azul (blauw)

Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker veranderen niet wanneer ze bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staan. 
vb: el coche azul (de blauwe auto)
       la carpeta azul (de blauwe map)

Slide 14 - Slide

Meervoud van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden.
  • Zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een klinker krijgen in het meervoud een -s.
vb: el chico inteligente --> los chicos inteligentes
        la casa grande          --> las casas grandes

  • Zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker krijgen in het meervoud -es.
vb: el profesor genial --> los profesores geniales
       la situación difícil --> las situaciones difíciles
VERGEET NIET HET LIDWOORD OOK IN HET MEERVOUD TE ZETTEN!!!

Slide 15 - Slide

Sleep het verkeerde woord naar de prullenbak.
2. Mi clase es
1. Mi teléfono móvil es
3. María está
4. Las carpetas son
5. Es una chica
6. El español es
negro /
negra.
grande /
grandes.
contento /
contenta.
rojas /
rojos.
simpática /
simpático.
genial /
genialo.

Slide 16 - Drag question

Zet het bijvoeglijke naamwoord in de juiste vorm:

Mi proferosa tiene un coche ____ (naranja).
timer
0:20

Slide 17 - Open question

Het bijvoeglijk naamwoord:

Mi armario es...
A
rojo
B
roje
C
rojas
D
rojos

Slide 18 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord:
Mis padres son bastante ...
A
viejos
B
simpáticas
C
amable
D
bueno

Slide 19 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord:

Mi cama es ...
A
blanco
B
blanca
C
blancas
D
blanque

Slide 20 - Quiz

Welke vier kleuren veranderen niet?
A
lila, naranja, rosa, azul
B
naranja, rosa, lila, amarillo
C
rosa, lila, naranja, violeta
D
violeta, lila, rosa, verde

Slide 21 - Quiz

Los demonstrativos- aanwijzende voornaamwoorden
De vorm van het aanwijzend voornaamwoord hangt in het Spaans af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Slide 22 - Slide

Aanwijzende voornaamwoorden.
timer
0:30
esta
estos
estas
este
niña
instituto
música
deportes
profesor
bolígrafos
mesas
sillas

Slide 23 - Drag question

Kies het juiste aanwijzend voornaamwoord.
... mochila es roja.

A
Esta
B
Estas
C
Este
D
Estos

Slide 24 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden:

Me gusta ___________ falda
A
esto
B
esta
C
estos
D
estas

Slide 25 - Quiz

Kies het juiste aanwijzende voornaamwoord.

Deze boeken zijn van mij. = ____ libros son míos.
A
estos
B
estas
C
este
D
esta

Slide 26 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden:

Me gustan ___________ pantalones
A
estos
B
estas
C
este
D
esta

Slide 27 - Quiz

Persoonlijke voornaamwoorden
ik
yo
jij
hij - zij - u
él - ella - usted
wij
nosotros/-as
jullie
vosotros/-as
zij meervoud - u meervoud
ellos - ellas - ustedes

Slide 28 - Slide

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort erbij:
Paco y yo
A
vosotros/as
B
C
yo
D
nosotros/as

Slide 29 - Quiz

Het juiste persoonlijke voornaamwoord voor:
La señora García
A
ustedes
B
usted
C
el
D
vosotros

Slide 30 - Quiz

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?
A
rojo, azul y amarillo
B
arriba, debajo, al lado
C
yo, usted, nosotros
D
bien, mal, terrible

Slide 31 - Quiz

Het juiste persoonlijke voornaamwoord voor: Pedro
A
yo
B
él
C
ella
D

Slide 32 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort erbij?
Anna y Angelica
A
ellos
B
ellas
C
ella
D
ello

Slide 33 - Quiz




yo (ik)
tú (jij)
él, ella, usted (hij, zij, u)

nosotros, nosotras (wij)
vosotros, vosotras (jullie)
ellos, ellas,ustedes (zij)
SER (zijn)
persoonsvormen

soy (ik ben)
eres (jij bent)
es (hij, zij is/ u bent)(ev)

somos (wij zijn)
sois (jullie zijn)
son ( zij zijn, u bent) (mv)
vervoeging

Slide 34 - Slide

Sleep de vormen van ser naar de juiste plek.
nosotros
yo
él, ella, ud.
vosotros
ellos, ellas, uds.
eres
somos
es
soy
son
sois

Slide 35 - Drag question

_______ (yo) española
Ik ben Spaanse.

Slide 36 - Open question

______ (tú) Elena
Jij bent Elena

Slide 37 - Open question

______ (nosotros) de Madrid.
Wij komen uit Madrid.

Slide 38 - Open question

Carlos y yo .....................(ser)holandeses.
A
eres
B
es
C
somos
D
sois

Slide 39 - Quiz

Mis amigos...................(ser)muy simpáticos.
A
somos
B
sois
C
son
D
es

Slide 40 - Quiz

Vul de juiste vorm van SER in.
Yo.....................(ser)estudiante.
A
eres
B
soy
C
somos
D
son

Slide 41 - Quiz

La profesora de español..........................(ser)mexicana.
A
es
B
eres
C
somos
D
soy

Slide 42 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging van
vosotros (ser)
A
eres
B
somos
C
soy
D
sois

Slide 43 - Quiz

ser, yo
A
soy
B
eres
C
es
D
sois

Slide 44 - Quiz

Werkwoord: llamarse (heten)

Slide 45 - Slide

¿Qué significa heten en Español?
A
vivir
B
llamarse
C
ser
D
tener

Slide 46 - Quiz

Welke is geen "verbo reflexivo"?
A
Ducharse
B
Llamarse
C
Levantarse
D
Comer

Slide 47 - Quiz

Él _________ (llamarse) Juan López.
A
se llama
B
me llamo
C
llama
D
llamarse

Slide 48 - Quiz

llamarse, tú
A
llamas
B
se llama
C
te llamas
D
llama

Slide 49 - Quiz

llamarse, nosotros
A
nos llamamos
B
os llamáis
C
se llaman
D
te llamas

Slide 50 - Quiz

Mis hermanos (llamarse) Joaquín y Sabina
A
se llama
B
llama
C
os llamáis
D
se llaman

Slide 51 - Quiz

Trabajamos
Página 24, ej 2 & 3

Slide 52 - Slide