N.G. Het oog en oogafwijkingen


Lesplanning:

  1. Bespreken huiswerkopgaven 13, 14, 15
  2. Uitleg oogafwijkingen
  3. Oefenen ermee
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson


Lesplanning:

  1. Bespreken huiswerkopgaven 13, 14, 15
  2. Uitleg oogafwijkingen
  3. Oefenen ermee

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kan je ...
  • een beeld construeren bij een positieve lens in verschillende situaties
  • berekeningen met de lenzenwet maken
  • uitleggen wat accommoderen, nabijheidspunt en vertepunt zijn
  • uitleggen wat de volgende drie oogafwijkingen inhouden: oudziend, verziend en bijziend;
  • uitleggen welke hulplenzen bij bepaalde oogafwijkingen nodig zijn
  • sterkte van de benodigde brillen/lenzen berekenen

Slide 2 - Slide

Construeren
Zie applet:
https://phet.colorado.edu/sims/html/geometric-optics/latest/geometric-optics_all.html?locale=nl

Slide 3 - Slide

Opgave C13
a) Zie de blauwe lichtstralen
b) De lichtbundel die vanaf punt B van de banaan op de lens valt is minder divergent dan die vanaf punt A van de appel. De bundel vanuit B wordt daardoor achter de lens minder convergent dan die uit punt A. Het beeld van B ontstaat daardoor voor de beeldchip.

Slide 4 - Slide

Opgave C13
b) De lichtbundel die vanaf punt B van de banaan op de lens valt is minder divergent dan die vanaf punt A van de appel. De bundel vanuit B wordt daardoor achter de lens minder convergent dan die uit punt A. het beeld van B ontstaat daardoor voor de beeldchip.
c, d en e) zie rode lichtstralen

Slide 5 - Slide

Opgave C13f
Het gaat om het beeld van B dat op de beeldchip als vlekje komt (niet op punt B'). Dat beeld wordt iets scherper. A’ was al scherp.
Dus antwoord C.
Het diafragma moet veel kleiner worden, anders heeft het geen effect op de scherpte van het beeld van B.  Met het diafragma vergroot je de zogenaamde scherptediepte: je kunt nu voorwerpen binnen een groter gebiedje nog min of meer scherp zien.

Slide 6 - Slide

Opgave 14a
S = 25 dpt --> f = 1/S = 1/25 = 0,040 m = 40 cm
 Lv = 1,2 cm; v = 30,0 cm = 0,300 m





Slide 7 - Slide

Opgave 14b
S = 25 dpt --> f = 1/S = 1/25 = 0,040 m = 40 cm
 Lv = 1,2 cm; v = 30,0 cm = 0,300 m; b = 4,6 cm





Slide 8 - Slide

Opgave 14c
Maak voor jezelf een schets van de situatie. De gloeidraad blijft op zijn plek en de lens en daarna het scherm worden naar de gloedraad toe bewogen.
Eerst berekenen we de nieuwe v bij  b = 7,5 cm en S = 25.

Slide 9 - Slide

Opgave 14c






Hoever is het scherm dan verschoven?

Slide 10 - Slide

Opgave 14c





Afstand gloeidraad-scherm = v + b
 Eerst: 30,0 + 4,6 = 34, 6 cm
 Na verschuiven: 8,6 + 7,5 = 16,1 cm
 Het scherm is dus 34,6 – 16,1 = 18,5 cm naar de gloeidraad toe verschoven.


Slide 11 - Slide

Opgave 14d
In de tweede situatie is de vergrotingsfactor

 N2 = b/v = 7,5/8,6 = 0,872 
 N2/N1 =0,872/0,154= 5,7
Het beeld is dus 5,7 keer zo groot geworden.



Slide 12 - Slide

Opgave 15a b, c
a) f = 3,0 cm; v = 75 mm = 7,5 cm; Lv = 30 mm
 S = 1/f = 1/0,030 = 33 dpt

b) 


c)

Slide 13 - Slide

Opgave 15 d, e, f

Slide 14 - Slide

Construeren
Zie applet:
https://phet.colorado.edu/sims/html/geometric-optics/latest/geometric-optics_all.html?locale=nl

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Sterkte ooglens
Sterkte ooglens + hoornvlies varieert:
59 dpt voor veraf
65 dpt voor dichtbij

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Verziend

Slide 20 - Slide

Verziend: oogbol te kort/lens te zwak

Slide 21 - Slide

Bijziend: oogbol te lang/lens te sterk

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Bijziend oog en vertepunt
  • Oneindige voor netvlies afgebeeld: lens is te sterk/oogbol is te lang
  • Vertepunt ligt niet in oneindige
  • Negatieve bril/lens: oneindige in het vertepunt afbeelden
  • Sterkte bril/lens:
     S = 1/f = -1/verte-afstand

Slide 24 - Slide

Nabijheidspunt verziende

Slide 25 - Slide

oudziend

Slide 26 - Slide

Oudziend
De oogkringspieren zijn niet sterk genoeg meer om de lens te bollen, hierdoor komt het beeldpunt van objecten die dichtbij staan achter het netvlies te liggen.
Een positieve bril (leesbril) kan dit oplossen.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Is de persoon die deze bril nodig heeft verziend of bijziend?
A
verziend
B
bijziend

Slide 29 - Quiz

Als je bijziend bent zie je voorwerpen dichtbij / ver weg niet scherp
A
Dichtbij
B
Ver weg

Slide 30 - Quiz


Deze situatie hoort bij een:
A
Verziend persoon
B
Bijziend persoon

Slide 31 - Quiz

Als je bijziend bent, heb je een:
A
Positieve bril nodig
B
Negatieve bril nodig

Slide 32 - Quiz

Hiernaast zie je het oog van iemand die
A
bijziend is.
B
verziend is.
C
blind is.
D
oudziend is.

Slide 33 - Quiz

Oefenen/huiswerk
Bestudeer Biofysica B1 helemaal en leer alle begrippen en formules. 
Maak opgaven A4, A5, B7, B9 

Slide 34 - Slide