b) De lichtbundel die vanaf punt B van de banaan op de lens valt is minder divergent dan die vanaf punt A van de appel. De bundel vanuit B wordt daardoor achter de lens minder convergent dan die uit punt A. Het beeld van B ontstaat daardoor voor de beeldchip.
Slide 4 - Slide
Opgave C13
b) De lichtbundel die vanaf punt B van de banaan op de lens valt is minder divergent dan die vanaf punt A van de appel. De bundel vanuit B wordt daardoor achter de lens minder convergent dan die uit punt A. het beeld van B ontstaat daardoor voor de beeldchip.
c, d en e) zie rode lichtstralen
Slide 5 - Slide
Opgave C13f
Het gaat om het beeld van B dat op de beeldchip als vlekje komt (niet op punt B'). Dat beeld wordt iets scherper. A’ was al scherp.
Dus antwoord C. Het diafragma moet veel kleiner worden, anders heeft het geen effect op de scherpte van het beeld van B. Met het diafragma vergroot je de zogenaamde scherptediepte: je kunt nu voorwerpen binnen een groter gebiedje nog min of meer scherp zien.
Slide 6 - Slide
Opgave 14a
S = 25 dpt --> f = 1/S = 1/25 = 0,040 m = 40 cm
Lv = 1,2 cm; v = 30,0 cm = 0,300 m
Slide 7 - Slide
Opgave 14b
S = 25 dpt --> f = 1/S = 1/25 = 0,040 m = 40 cm
Lv = 1,2 cm; v = 30,0 cm = 0,300 m; b = 4,6 cm
Slide 8 - Slide
Opgave 14c
Maak voor jezelf een schets van de situatie. De gloeidraad blijft op zijn plek en de lens en daarna het scherm worden naar de gloedraad toe bewogen.
Eerst berekenen we de nieuwe v bij b = 7,5 cm en S = 25.
Slide 9 - Slide
Opgave 14c
Hoever is het scherm dan verschoven?
Slide 10 - Slide
Opgave 14c
Afstand gloeidraad-scherm = v + b
Eerst: 30,0 + 4,6 = 34, 6 cm
Na verschuiven: 8,6 + 7,5 = 16,1 cm
Het scherm is dus 34,6 – 16,1 = 18,5 cm naar de gloeidraad toe verschoven.
Oneindige voor netvlies afgebeeld: lens is te sterk/oogbol is te lang
Vertepunt ligt niet in oneindige
Negatieve bril/lens: oneindige in het vertepunt afbeelden
Sterkte bril/lens:
S = 1/f = -1/verte-afstand
Slide 24 - Slide
Nabijheidspunt verziende
Slide 25 - Slide
oudziend
Slide 26 - Slide
Oudziend
De oogkringspieren zijn niet sterk genoeg meer om de lens te bollen, hierdoor komt het beeldpunt van objecten die dichtbij staan achter het netvlies te liggen.
Een positieve bril (leesbril) kan dit oplossen.
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Is de persoon die deze bril nodig heeft verziend of bijziend?
A
verziend
B
bijziend
Slide 29 - Quiz
Als je bijziend bent zie je voorwerpen dichtbij / ver weg niet scherp
A
Dichtbij
B
Ver weg
Slide 30 - Quiz
Deze situatie hoort bij een:
A
Verziend persoon
B
Bijziend persoon
Slide 31 - Quiz
Als je bijziend bent, heb je een:
A
Positieve bril nodig
B
Negatieve bril nodig
Slide 32 - Quiz
Hiernaast zie je het oog van iemand die
A
bijziend is.
B
verziend is.
C
blind is.
D
oudziend is.
Slide 33 - Quiz
Oefenen/huiswerk
Bestudeer Biofysica B1 helemaal en leer alle begrippen en formules.