Samenvatting Compañeros 1 Unidad 5

(ree- soe-men) (= samenvatting)
5
Unidad
1 / 45
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

(ree- soe-men) (= samenvatting)
5
Unidad

Slide 1 - Slide

CONTENIDOS (INHOUD)

  • Werkwoord Querer (willen)
  • Werkwoord Gustar (leuk vinden, lekker vinden)
  • Hay,estar, ser (er is, er zijn, zich bevinden, liggen, zijn)
  • wederkerende werkwoorden
  • Regelmatige werkwoorden
  • Onregelmatige ww (venir, cerrar, jugar, dormir, hacer, ir,

Slide 2 - Slide

Toetsen in periode 3
Formatief woordjes (0x)
  • Voca Unidad 5 NL-SP
  • Voca Unidad 5+6 NL-SP

SO Unidad 5 (telt 2x)
  • Vocabulario Unidad 5 (NL-SP)
  • Hay - Estar - Ser (vervoeg en verschil en toepassen)
  • Llamarse (en andere wederkerende ww)
  • Regelmatige ww
  • Onregelmatige ww (venir, cerrar, jugar, dormir, hacer, ir, Tener, Querer, Gustar. TIP: Oefen al deze werkwoorden dmv Verbuga.
  • Voorzetsels
  • PW Unidad 5+6 (telt 4x):
  • Lees + luistertekst
  • Voca Unidad 5 81-90 NL-SP
  • Voca Unidad 6 1-90 NL-SP
  • Hay - Ser - Estar (vervoeg en verschil)
  • Llamarse (en andere wederkerende ww)
  • Regelmatige werkwoorden (AR.ER, IR)
  • Onregelmatige ww (tener, querer, venir cerrar, jugar, dormir, hacer, ir)
  • Perfecto (regelmatig + onregelmatig)
  • Imperativo
  • Gustar
  • Voorzetsels


Slide 3 - Slide

GUSTAR
(leuk vinden,
lekker vinden)

Slide 4 - Slide

Video uitleg GUSTAR
Kijk deze uitleg tot 8:20 min

Slide 5 - Slide

Gustar
Gustar = houden van/ leuk vinden/ lekker vinden

Er zijn maar 2 vervoegingen: GUSTA & GUSTAN

Ook staat er altijd een meewerkend voorwerp  voor het werkwoord. dit is anders dan bij een wederkerend voorwerp, lees goed de uitleg)

Zie de volgende slides voor het stappenplan voor het vervoegen van dit werkwoord!

Slide 6 - Slide

Stap 1
Het meewerkend voorwerp bepaalt de persoon. Zie het blauwe rijtje in de afbeelding. Hoe weet je welke persoon je moet gebruiken?

Dit kun je zien aan de namen in de zin of de persoonsvorm (zie het  zwarte kolommetje).

vb. IK hou van pizza.

Het gaat om persoon ik, dan gaan we het meewerkendvoorwerp ME gebruiken. 

Slide 7 - Slide

Stap 2
Kijk naar het woord wat achter 'gustar' staat.

  1. Is het een zelfstandig nw enkelvoud of een werkwoord, dan gebruik je GUSTA.   vb: me gusta el libro. of Te gusta comer pizza.
  2. Is het een zelfstandig nw. wat achter 'gustar' staat in meervoud of staan er 2 zelfstandige nw in enkelvoud, dan gebruik je GUSTAN. bijv: Me gustan los libros, of Me gustan el libro y la pizza.

Slide 8 - Slide

Voorbeelden
Ik hou van voetballen (jugar al fútbol)

het gaat om de 'ik' persoon. 
Dus: ME ....jugar al fútbol

Nu nog gustar: Voetballen = ww --> dus GUSTA
me GUSTA jugar al fútbol


Slide 9 - Slide

Voorbeelden
Wij houden van de pizza (la pizza)

het gaat om de 'wij' persoon. 
Dus: NOS .....la pizza

Nu nog gustar: pizza = zelfstand nw ENKELVOUD--> dus GUSTA
nos GUSTA la pizza


Slide 10 - Slide

Voorbeelden
Jij houdt van de dieren (los animales)

Het gaat om de 'jij' persoon.
Dus: TE ..... los animales

Nu nog gustar: dieren = zelfstand nw MEERVOUD--> dus GUSTAN
te GUSTAN los animales


Slide 11 - Slide

Voorbeelden
zij houdt van pizza en chocolade (la pizza Y el chocolate)

Het gaat om de 'zij' persoon. 
Dus: (a ella) LE .... la pizza y el chocolate

Nu nog gustar: pizza en chocolade = twee zelfstandig naamwoorden enkelvoud, meer dan één
 dus --> dus GUSTAN
le GUSTAN la pizza y el chocolate

Slide 12 - Slide

HAY-ESTAR-SER

(er is/er zijn -zijn/ zich bevinden/ liggen- zijn)

Slide 13 - Slide

HAY
 Wat wordt er met HAY bedoeld?
HAY betekent ER IS of ER ZIJN.
Het hoeft NIET vervoegd te worden
Er is geen yo Hay, tú hay etc. Bestaan dus niet!

Wanneer je NO schrijft voor HAY, staat er NO HAY (logisch!)
Je zegt dan : Er is niet/ geen of er zijn niet /geen.

Slide 14 - Slide

Hoe gebruik je HAY?
Als je een zin maakt waar in het Nederlands "er is" of"er zijn" wordt gezegd, moet je in de Spaanse vertaling HAY gebruiken. 

Je gebruikt het om bv: te vragen óf er ergens iets is dat je niet kent:
¿Hay un panadería por aquí? -Sí, hay dos en esta calle.
Is er hier een bakker? Ja, er zijn er twee in deze straat.

Ook kun je hay met getallen gebruiken:
"Hay veinte personas aquí" ; Er zijn hier 20 mensen 
Ook gebruik je het met onbepaalde lidwoorden: 
¿Hay un panadería por aquí? Is er hier een bakker? 

Slide 15 - Slide

HAY

Betekenis: er is/ er zijn 

(of in een vraagzin: zijn er/ is er)


Heeft maar 1 vervoeging: Hay


Gebruik:
- hoeveelheden (mucho/a, poco/a, demasiado/a, etc)
- onbepaalde lidwoorden (un, una, unos, unas).


Slide 16 - Slide

SER
Betekenis:  zijn

Gebruik
- vaste eigenschappen. 
- Identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst)

- Tijd, datums, dagen en gebeurtenissen 

- Waarvan iets gemaakt is, iemand zijn eigendom

Slide 17 - Slide

ESTAR
Betekenis: Zijn / zich bevinden

Gebruik: 
- plaatsbepaling
- gevoel, stemming, emotie
- fysieke toestanden 
- uiterlijkheid
- Burgelijke staat (getrouwd, gescheiden, overleden, etc.)
Blz. 54, ej 1 & 2

Slide 18 - Slide

Hay/ser/estar (zijn)
Moet je een zin maken met 'zijn'? Dan altijd deze top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 19 - Slide

Verbuga
Via deze oefenwebsite leer je hoe je werkwoorden als SER, en regelmatige werkwoorden op -AR, -ER en -IR kunt vervoegen.
Gebruik deze site regelmatig; het helpt je bij het leren vervoegen van de werkwoorden!
Klik op de volgende sheet. 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Link

Regelmatige werkwoorden 
eindigend op -AR, -ER, -IR

Slide 22 - Slide

Persoonsvormen: Ezelsbruggetjes
  • Tú y yo= Jij + ik = wij = nosotros*
  • Juan y tú= andere persoon + jij = jullie = vosotros*
  • María y Pedro= hij + zij = zij (mv) = ellos
  • Adela y Laura= zij + zij = ellas*
  • Juan, señor Rivera= hij = él, óf:  u= usted  
  • Señora Martínez= zij = ella,  óf:  u= usted
  • La ciudad (en andere objecten)= het= dan óók de 3e persoon enkelvoud van het werkwoord gebruiken.


*) Gaat het alleen over vrouwelijke personen in meervoud? Dan gebruik je: nosotras, vosotras, ellas.

Slide 23 - Slide

Verbos -AR-ER -IR
Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR , -IR , -ER
Weet je de regel nog?

Slide 24 - Slide

Regels regelmatige ww AR, ER, IR:
  1. Bij ww op -AR (ER of IR) haal je de -AR (ER of IR) van het werkwoord af
  2.  De stam blijft over: HABLAR> HABL; COMER>COM,VIVIR> VIV.
  3. Daarachter zet je dan de vervoeging die bij de persoonsvorm hoort: 
  • Yo  > -O
  • Tú > -AS of -ES,  
  • Él/ella usted > -A, -E,
  • Nosotros/as > -AMOS, -EMOS, -IMOS
  •  Vosotros/as > -ÁIS, -ÉIS, -ÍS 
  • Ellos, ellas, ustedes > -AN,-EN

Slide 25 - Slide

Regels regelmatige ww AR, ER, IR:
  • Bij ww op -AR zit in de vervoeging altijd een A behalve bij YO
  • Bij ww op -ER zit in de vervoeging altijd een E behalve bij YO
  • Bij ww op -IR zit in de vervoeging ook een E, behalve bij nosotros (viv)imos) en vosotros (viv(ís) én natuurlijk bij YO

  • Het accent bij de vervoeging van vosotros staat :
  • op de A (-ar) >> Habláis
  • op de E (-er) >> Coméis
  • op de I (-ir) >> vivís

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

VB: ¿Qué estudia Roberto?  > Él
  1. Victoria y Elena son dos amigas  >
  2. Estos chicos son muy simpáticos >
  3.  ¿A qué hora comen los españoles? >
  4. ¿Cuales idiomas habláis? >
  5. Estas chicas viven en Uithoorn >
  6. Pablo canta una canción preciosa >
  7. ¿Cómo te llamas?
  8. Trabajo mucho en la clase >
  9. Bebemos zumo de naranja y café
Welke persoonsvorm hoort in deze zin?
(kijk naar de namen of werkwoord-uitgangen)

Slide 28 - Slide

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
LLAMARSE

En andere werkwoorden die op -SE eindigen, zoals: ducharse, levantarse etc.

Slide 29 - Slide




yo

él / ella /usted

nosotros/ nosotras

vosotros/ vosotras

ellos/ellas / ustedes




me    llamo   (ik heet)

te      llamas ( jij heet)

se     llama   (hij/ zij/ u heet) 

nos   llamamos (wij heten)

os     llamáis (jullie heten)

se     llaman (zij heten)






        Llamarse = heten
Bij de vervoeging mag je
 me, te, se, nos, os, se, NOOIT weglaten!
Pas deze regel ook op andere 
-SE ww toe!

Slide 30 - Slide

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN 

met klankverandering in de stam, onregelmatige ik-vorm, of volledig onregelmatig

Slide 31 - Slide

Cerrar
Ken je al
Nieuw

Slide 32 - Slide

stappenplan ww met klinkerverandering
  1.  Voorbeeld: dormir (o>ue)
  2. neem de stam van het ww (bv. dormir - dorm)
  3. kijk naar de uitgang (bv -ir) en pas de vervoeging toe voor een ww op -ir
  4. vervang bij de vervoeging overal in de stam de klinker -o door -ue, BEHALVE bij de nosotros en vosotros- vorm
  5. Je hebt een ww met klinkerverandering vervoegd
LET OP: Als er meerdere klinkers zitten in de stam, dan verandert de klinker direct vóór de uitgang -ar, -er of -ir. Bijv. preferir (e>ie)

Slide 33 - Slide

Venir 
=komen
E>IE
Cerrar 
= sluiten
E >IE
Jugar 
= spelen
U>UE
Dormir 
= slapen
O>UE
Hacer 
= doen/ maken
Ir 
= gaan
Vengo
Cierro
Juego
Duermo
Hago
Voy
Vienes
Cierres
Juegas
Duermes
Haces
Vas
Viene
Cierre
Juega
Duerme
Hace
Va
Venimos
Cerramos
Jugamos
Dormimos
Hacemos
Vamos
Venís
Cerráis
Jugáis
Dormís
Hacéis
Vais
Vienen
Cierren
Juegan
Duermen
Hacen
Van
Blz 64, (van Unidad 6!) 
LET OP! Klankverandering is niet bij nosostros en vosotros!

Slide 34 - Slide

TENER
(hebben)

Slide 35 - Slide



(yo) TENGO
(tú) TIENES
(el, ella, usted) TIENE
(nosotros/as) TENEMOS
(vosotros/as) TENÉIS
(ellos, ellas) TIENEN


ik heb
jij hebt
hij, zij, u heeft 
wij hebben
jullie hebben
zij  hebben, u heeft (mv)
TENER -
HEBBEN
TENER is een 
onregelmatig werkwoord.
Zie jij waarom?

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

Wanneer gebruik je tener?
  • - Bij aanduiden van bezit:"Yo tengo una bicicleta" 
  • - Bij aanduiden van leeftijd: "Tú tienes 14 años"
  • - Bij aanduiden van fysieke zaken: "Tener calor, frío", tener hambre, tener sed; warm hebben, koud hebben, honger, dorst hebben
  • -Bij aanduiden van het hebben van gevoelens: Tener prisa, tener miedo de, tener cuidado; haast hebben, angst hebben, voorzichtig zijn.

Slide 38 - Slide

Tot slot: TENER + QUE...
Tener = hebben ( bezit)   /   Que = wat, dat
maar... TENER QUE = MOETEN. 
Tengo que: ik moet,
Tienes que: jij moet 
Tiene que: hij moet)
Na tener que komt er een héél werkwoord:
Tenemos que hablar con él: We moeten met hem praten
Tengo que ir a casa: Ik moet naar huis gaan.

Slide 39 - Slide

Zet de juiste vervoeging van tener in de zin
1-Mi hermano y  yo ________ dos gatos.

2-Los abuelos _______ una casa bonita.

3-Mi papá________ un coche amarillo.

4-¿Vosotros_________ mascotas?

5-Yo_______ catorce años. ¿Cuántos años_________ tú?

Slide 40 - Slide

QUERER
(willen)

Slide 41 - Slide



(yo) QUIERO
(tú) QUIERES
(el, ella, usted) QUIERE
(nosotros/as) QUEREMOS
(vosotros/as) QUERÉIS
(ellos, ellas) QUIEREN


ik wil
jij wilt
hij, zij, u wil 
wij willen
jullie willen
zij  willen, u wil (mv)
QUERER 
WILLEN
Ook QUERER is een 
onregelmatig werkwoord met klankverandering in de stam :E verandert in IE

Slide 42 - Slide

Voorzetsels bij
plaatsbepaling

Slide 43 - Slide

Preposiciones de lugar 
cerca (de)
dichtbij
lejos (de)
ver weg
debajo (de) 
onder 
encima (de) 
(boven) op
al lado de 
naast 
delante (de)
voor 
detrás (de)
achter
aquí
hier
allí
daar
a la derecha 
rechts 
a la izquierda 
links 
entre
tussen
en / (dentro)
in 
enfrente (de)
tegenover

Slide 44 - Slide

quizlet live

Slide 45 - Slide