1V le verbe faire

1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Ik kan het werkwoord faire vervoegen en correct gebruiken (unité 7, apprendre 3) in een zin.

p. 114

Slide 2 - Slide

Kies de juiste vertaling.
Je fais mes devoirs.
A
Ik maak mijn huiswerk.
B
Ik leer mijn huiswerk.
C
Ik haat mijn huiswerk.
D
Ik hou van mijn huiswerk.

Slide 3 - Quiz

faire
je fais
tu fais
il fait
elle fait
on fait
nous faisons
vous faites
ils font 
elles font 
doen/maken
ik doe/maak
jij doet/maakt
hij doet/maakt
zij doet/maakt
wij doen/maken, men ...
wij doen/maken
jullie doen/maken, u ...
zij doen/maken (m)
zij doen/maken (v)

Slide 4 - Slide

Vul de goede vorm van 'faire' in.
Tu ___ une salade?
A
fais
B
fait
C
faisons
D
faites

Slide 5 - Quiz


 faire




il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
fait
font
faites
fais
faisons

Slide 6 - Drag question

Vul de goede vorm van 'faire' in.
Elles ___ des photos.
A
fais
B
fait
C
font
D
faites

Slide 7 - Quiz

Vul de goede vorm van 'faire' in.
Léa ___ un vlog sur sa vie.
A
fais
B
fait
C
font
D
faites

Slide 8 - Quiz

Vul de goede vorm van 'faire' in.
Nous ___ nos devoirs.
A
fais
B
fait
C
faisons
D
faites

Slide 9 - Quiz

Vertaal de woorden tussen haakjes.
___ beaucoup de selfies ? (jullie maken)

Slide 10 - Open question

Vertaal de woorden tussen haakjes.
___ de la musique. (hij maakt)

Slide 11 - Open question

Vertaal de woorden tussen haakjes.
___ du shopping. (zij doen)

Slide 12 - Open question

Vertaal de woorden tussen haakjes.
___ une affiche. (ik maak)

Slide 13 - Open question

des questions?

Slide 14 - Slide