This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Zomers Woordenfeest
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Leerdoel
Aan het einde van de les kunnen de leerlingen woorden benoemen die te maken hebben met de zomer.
Slide 2 - Slide
Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les zullen leren en waarom dit belangrijk is.
Wat weet jij al over de zomer?
Slide 3 - Mind map
This item has no instructions
Wat is zomer?
De zomer is het warmste seizoen van het jaar. Het begint meestal in juni en eindigt in september.
Slide 4 - Slide
Vraag de leerlingen wat ze al weten over de zomer en laat ze hun ideeën delen.
Zomerse activiteiten
Tijdens de zomer zijn er veel leuke activiteiten, zoals zwemmen, picknicken, en ijsjes eten.
Slide 5 - Slide
Vraag de leerlingen welke activiteiten ze graag doen tijdens de zomer en waarom.
Zomerse kleding
In de zomer dragen we vaak lichte kleding, zoals korte broeken, t-shirts en sandalen.
Slide 6 - Slide
Laat de leerlingen benoemen welke kleding ze dragen tijdens de zomer en waarom.
Zomerse dieren
Er zijn veel dieren die alleen in de zomer te zien zijn, zoals vlinders, bijen en libellen.
Slide 7 - Slide
Vraag de leerlingen welke dieren ze hebben gezien tijdens de zomer en waarom deze dieren alleen in de zomer te zien zijn.
Zomerse gerechten
Tijdens de zomer eten we vaak lichte en frisse gerechten, zoals salades en fruit.
Slide 8 - Slide
Laat de leerlingen benoemen welke gerechten ze lekker vinden tijdens de zomer en waarom.
Zomerse woorden
Nu we meer weten over de zomer, laten we eens kijken naar woorden die te maken hebben met de zomer. Bijvoorbeeld: strand, zon, vakantie, en barbecue.
Slide 9 - Slide
Laat de leerlingen de woorden herhalen en vraag ze waar ze deze woorden zouden gebruiken.
Zomerse woorden oefenen
Laten we nu oefenen met het benoemen van zomerse woorden. Noem een zomerse activiteit en laat de leerlingen een woord noemen dat bij die activiteit past.
Slide 10 - Slide
Geef elke leerling de beurt om een zomerse activiteit te noemen en een woord dat daarbij past. Corrigeer waar nodig.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 11 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 12 - Open question
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 13 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.