4Basis - voorbereiden H9

Hoofdstuk 9 - BLOED
Klas 4 - Basis
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 9 - BLOED
Klas 4 - Basis

Slide 1 - Slide

Repetitie H9 - voorbereiden
9.1 Bloed
9.2 Bloed stroomt
9.3 Het hart klopt
9.4 Afvalstoffen
9.5 Alcohol en drugs

Slide 2 - Slide

9.1 Bloed
Bloed bestaat uit bloedplasma en bloedcellen. 
- Rode bloedcellen > geven de rode kleur, vervoert zuurstof.
- Witte bloedcellen > schakelen ziekteverwekkers uit. 
- Bloedplaatjes > maken wondjes dicht.
Bloed heeft vier taken > vervoer, tempratuur, bescherming, wondjes dichtmaken
Wanneer je inspant: ga je sneller ademen, hart sneller kloppen, bloed stroomt sneller en bloedvaten worden wijder. 

Slide 3 - Slide

Wat is de taak van rode bloedcellen?
A
Lichaam op tempratuur houden
B
Beschrijden ziekteverwekkers
C
Zorgen voor bloedstolling
D
Vervoeren zuurstof

Slide 4 - Quiz

Welke bloedcellen beschermen je lichaam tegen ziekteverwekkers?
A
Bloedplasma
B
Witte bloedcellen
C
Rode bloedcellen
D
Bloedplaatjes

Slide 5 - Quiz

Bloedplaatjes zorgen voor bloedstolling. Zet de volgende zinnen in de goede volgorde:
1: Draden en bloedcellen drogen op tot een korstje.
2: Bloedplaatjes maken kleverige draden.
3: Als de huid genezen is, valt het korstje eraf.
4: In die draden blijven rode bloedcellen hangen.

Slide 6 - Open question

Bij inspanning hebben spiercellen een snellere aanvoer van zuurstof en glucose nodig voor verbranding.
Schrijf de juiste formule van verbranding op.

Slide 7 - Open question

Bij wie gebeurt het soms dat er niet genoeg zuurstof wordt vervoert?
A
Bij mensen die veel alcohol drinken
B
Bij mensen met bloedarmoede
C
Bij mensen die ongezond eten
D
Bij mensen die roken

Slide 8 - Quiz

9.2 Bloed stroomt
Een bloedsomloop begint altijd bij het hart.
Kleine bloedsomloop: hart-longen-hart
Grote bloedsomloop: hart-alle organen in je lichaam-hart
Drie soorten bloedvaten:
- Slagaders: Vervoeren bloed van het hart naar de organen. Kloppen mee met hartslag
- Haarvaten: Vervoeren bloed door de organen
- Aders: Vervoeren bloed van de organen naar het hart. Kleppen voorkomen terugstromen

Slide 9 - Slide

Bij welk type bloedvat past de volgende zin:
'Een bloedvat met een zeer dunne wand'
A
Slagader
B
Haarvat
C
Ader

Slide 10 - Quiz

Bij welk type bloedvat past de volgende zin:
'Een bloedvat die bloed vanaf het hart NAAR organen vervoert'.
A
Slagader
B
Haarvat
C
Ader

Slide 11 - Quiz

Bij welk type bloedvat past de volgende zin:
'Een bloedvat dat op meerder plaatsten kleppen heeft'.
A
Slagader
B
Haarvat
C
Ader

Slide 12 - Quiz

Vul hieronder de score van de oefening in.

Slide 14 - Open question

Bloedsomloop maken
Maak met behulp van de materialen in de envelop de bloedsomloop. 
1. Begin met het neerleggen van de organen
2. Leg het wol op de juiste plekken. Roze staat voor zuurstofrijk en blauw voor zuurstofarm bloed
3. Leg als laatste de kaartjes bij de juiste onderdelen. 

Probeer het eerst ZONDER boek, lukt het niet pak dan je boek erbij. 
Ben je klaar? Laat het controleren

Slide 15 - Slide

9.3 Het hart klopt
Het bestaat uit vier ruimtes: een linker- en een rechterboezem > zitten boven in je hart
                                                            een linker- en een rechterkamer.
Links = Rechts en Rechts = Links
De linkerboezem en linkerkamer bevatten zuurstofRIJKbloed
De rechterboezem en rechterkamer bevatten zuurstofARMbloed
- Hartkleppen tussen boezems en kamers
- Slagaderkleppen aan het begin van de slagaders.


Slide 16 - Slide

9.3 Het hart klopt
Een hartslag bestaat uit drie fase:
1. Boezems trekken samen > bloed naar kamers, hartkleppen open
2. Kamers trekken samen > bloed naar slagaders, slagaderkleppen open
3. Hartpauze > de hartspier ontspant, de boezems lopen vol bloed. 

Als de kransslagaders verstopt raken, kun je een hartinfarct krijgen. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Vul hieronder de score van de oefening in.

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Vul hieronder de score van de oefening in.

Slide 21 - Open question

Sven eet gezond en rookt niet. Matthijs heeft overgewicht. Hij steekt af en toe een sigaret op. Bij wie is de kans op een hartinfarct het grootst? Leg je antwoord uit?

Slide 22 - Open question

9.4 Afvalstoffen
Uitscheidingsorganen: verwijderen van afvalstoffen uit bloed
1. Longen > uitscheiden van koolstofdioxide en water
2. Lever > afbraak van giftige stoffen en maakt gal
3: Huid > uitscheiden van water en zouten
4: Nieren > uitscheiden van water en zouten
              Opgebouwd uit drie lagen: nierschors, niermerg, nierbekken
              Via urineleiders komt urine vanuit nieren in urineblaas. 

Slide 23 - Slide

Door welk uitscheidingsorgaan wordt koolstofdioxide uitgescheiden
A
Longen
B
Huid
C
Lever
D
Nieren

Slide 24 - Quiz

Welk uitscheidingsorgaan breekt gifstoffen van alcohol en medicijnen.
A
Longen
B
Huid
C
Lever
D
Nieren

Slide 25 - Quiz

Hoe heet de buis waardoor urine wordt afgevoerd?

Slide 26 - Open question

9.5 Alcohol en drugs
- Alcohol heeft invloed op je zenuwstelsel
- Alcohol beschadigt je hersenen en lever

Drugs zijn stoffen die de werking van je lichaam beïnvloeden.
1. Stimulerende middelen > zenuwstelsel werkt sneller, bijv. xtc, speed en cafeïne.
2. Verdovende middelen > zenuwstelsel werkt trager, bijv. alcohol en hasj.
3. Bewustzijns veranderende middelen > zenuwstelsel werkt anders, bijv. paddo's. 


Slide 27 - Slide

9.5 Drugs
Wanneer je verslaafd of afhankelijk van een drug bent, kan je niet meer zonder. 
- Lichamelijk afhankelijk: je lichaam kan niet goed werken zonder drug.
- Geestelijk afhankelijk: je bent gewend aan het effect dat je DENKT dat je niet zonder kunt.
- Sociaal afhankelijk: je mist het contact met mensen waarmee je een drug gebruikt.

Slide 28 - Slide

Mike heeft geëxperimenteerd met paddo's. Paddo's zijn bewustzijnsveranderende middelen. Welk effect hebben paddo's?
A
Mike voelt zich opgewekt en vol energie
B
Mike voelt zich rustig en ontspannen
C
Mike ziet de wereld anders dan in werkelijkheid

Slide 29 - Quiz

In energiedrankjes zit veel cafeïne. Met cafeïne neemt je waakzaamheid toe en voel je je minder moe. Bij welke groep drugs hoort cafeïne?
A
Stimulerende middelen
B
Verdovende middelen
C
Bewustzijns veranderende middelen

Slide 30 - Quiz

Alcohol is eigenlijk ook een drug, want alcohol werkt ook op je zenuwstelsel. Alcohol zorgt dat je ontspant en het verdooft. Bij welke groep hoort alcohol?
A
Stimulerende middelen
B
Verdovende middelen
C
Bewustzijns veranderende middelen

Slide 31 - Quiz

Je bent klaar!
Heb ik alles goed uitgelegd?
Zo niet, vraag gerust om extra uitleg. 

Succes met leren :):):)

Slide 32 - Slide