Vaste voorzetsels

Vaste voorzetsels
Doel: je kunt voorzetsels herkennen en gebruiken.
Je weet welk vast voorzetsel bij een werkwoord hoort. 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vaste voorzetsels
Doel: je kunt voorzetsels herkennen en gebruiken.
Je weet welk vast voorzetsel bij een werkwoord hoort. 

Slide 1 - Slide

Welke voorzetsels ken jij?

Slide 2 - Open question

Tot welke woordsoort behoort het woord tussen aanhalingstekens?

De docent legt het woordsoort voorzetsel 'uit'.
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 3 - Quiz

Uitleg
De docent legt het woordsoort voorzetsel 'uit'.

Het woord uit hoort hier bij het hele werkwoord uitleggen en is dus onderdeel van het werkwoord

Slide 4 - Slide

Uitleg Voorzetsels en vaste voorzetsels bij werkwoorden (quiz)

Slide 5 - Slide

Welk woord past op de puntjes?

... het feest dronk Arnulf heel veel fristi.
A
Gedurende
B
Van
C
Om
D
Tijdens

Slide 6 - Quiz

Voorzetsels
Voorbeelden: achter, binnen, boven, langs, naast, onder, uit. ​

Een voorzetsel (vz) kun je meestal voor een lidwoord zetten. ​
Voorbeeld: Hij staat op een bruine boterham.
Een voorzetsel geeft plaats, tijd, oorzaak/reden of richting aan.​

TIP: een vz kun je voor ‘de kast' of voor 'het feest' zetten.​
De cadeaus liggen veilig opgeborgen in de kast. ​
Vanwege het feest waren alle straten versierd. ​

De man reisde de wereld over.










Slide 7 - Slide

Wat geeft het voorzetsel in de volgende zin aan?

Voor de ogen van de docent schreef hij het huiswerk over.
A
tijd
B
reden/oorzaak
C
richting
D
plaats

Slide 8 - Quiz

Vaste voorzetsels
Bij sommige werkwoorden hoort een vast voorzetsel dat je niet kunt veranderen, zonder de betekenis te veranderen. 
Sommige werkwoorden kunnen niet zonder voorzetsel.

Kijk maar:
Ik houd van chocolade.
Ik houd me aan de afspraak. 

Ik bemoei me met die ruzie. 
Ik erger me aan alles. 
Ik gok op een voldoende. 

Slide 9 - Slide

Is het voorzetsel in de volgende zin wel of geen vast voorzetsel?

Ik zit op een bankje.
A
vast voorzetsel
B
geen vast voorzetsel

Slide 10 - Quiz

Geen vast voorzetsel!
Ik zit op een bankje. 
Ik zit onder een bankje.
Ik zit naast een bankje. 


Slide 11 - Slide

Is het voorzetsel in de volgende zin wel of geen vast voorzetsel?

Ik heb behoefte aan meer vrije tijd.
A
Vast voorzetsel
B
geen vast voorzetsel

Slide 12 - Quiz

Deel van een werkwoord
Let op: soms lijkt het of je te maken hebt met een voorzetsel, maar heb je eigenlijk te maken met een scheidbaar werkwoord.

Ik deel de toetsen uit. -> uitdelen
Ik pak de rommel op. -> oppakken

Slide 13 - Slide

Patrick heeft veel ervaring *met* het installeren van computers.
A
deel van een werkwoord
B
gewoon voorzetsel
C
vast voorzetsel

Slide 14 - Quiz

Pannenkoekenbeslag bestaat *uit* meel, melk en eieren.
A
deel van een werkwoord
B
voorzetsel
C
vast voorzetsel

Slide 15 - Quiz

*Na* een goed gesprek legden ze het bij.
A
deel van een werkwoord
B
gewoon voorzetsel
C
vast voorzetsel

Slide 16 - Quiz

Aan de slag!

Slide 17 - Slide