didactiek week 5

Hoeveel vormen van het Nederlandse spellingsysteem zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4
1 / 10
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Hoeveel vormen van het Nederlandse spellingsysteem zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 1 - Quiz

Wat is het fonologisch principe?
A
woord schrijven zoals je het hoort
B
woord langer maken d of t?
C
leenwoorden
D
de klankgroepen

Slide 2 - Quiz

Vanaf wanneer start het fonologisch principe?
A
op de peuterspeelzaal
B
bij de kleuters
C
groep 3
D
groep 4

Slide 3 - Quiz

Wat is het morfologisch principe?
A
je schrijft het woord zoals je het hoort
B
woord langer maken d of t?
C
leenwoorden
D
klankgroepen

Slide 4 - Quiz

Wat is de regel van gelijkvormigheid?
A
korte klank-lange klank
B
't kofschip
C
woord schrijven zoals je het hoort
D
het woord langer maken

Slide 5 - Quiz

Wat is de regel van de overeenkomst?
A
korte klank-lange klank
B
't kofschip
C
Werkwoord lopen gebruiken (d of t)
D
het woord langer maken

Slide 6 - Quiz

Wat is etymologisch principe?
A
leenwoorden
B
woord lager maken d of t?
C
je schrijft het woord zoals je het hoort
D
klankgroepen

Slide 7 - Quiz

Noem een voorbeeld uit het etymologisch principe
(meerdere antwoorden goed)
A
interview
B
trottoir
C
computer
D
croissant

Slide 8 - Quiz

Wat is het syllabisch principe?
A
woord langer maken (d of t?)
B
klankgroepen
C
leenwoorden
D
je schrijft het woord zoals je het hoort

Slide 9 - Quiz

Welk woord hoort bij de verdubbelingsregel
A
koffer
B
laptop
C
spelen
D
lopen

Slide 10 - Quiz