1: Noem zoveel mogelijk organen van een plant en benoem hun functie.
2: Noem zoveel mogelijk weefsels van een plant en benoem hun functies
Slide 5 - Slide
Beheers je deze doelen?
1
2
4 en 5
Slide 6 - Slide
Paragraaf 3.3 Energierijke stoffen
boek blz 157 - 168
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Uitleg
Koolstofdioxide en water wordt doormiddel van licht omgezet in glucose en zuurstof.
Koolstofdioxide + water --> glucose + zuurstof
Slide 10 - Slide
Uitleg
Als er geen licht is dan gaat het proces andersom. Glucose en zuurstof reageren tot koolstofdioxide en water. Dit wordt verbranding genoemd. Dit proces vind ook plaats in planten als het donker is.
Dit proces vind plaats in alle dieren/mensen, hier komt energie bij vrij.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Uitleg
De glucose die overdag gemaakt wordt in de bladeren wordt op verschillende manieren opgeslagen door de plant. De barstvaten in de nerven en stengels zorgen voor transport.
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Uitleg
Dit plaatje staat duideljker in je boek. Bekijk deze goed. Je moet voorbeelden kunnen noemen van welke onderdelen we van de plant eten.
Slide 16 - Slide
Uitleg
In de cellen van planten kan naast bladgroenkorrels ook andere stoffen zitten.
Kleurstofkorrels bijvoorbeeld de tomaat.
Zetmeelkorrels bijvoorbeeld de aardappel
Slide 17 - Slide
Deze stoffen zijn nodig voor de FOTOSYNTHESE :
A
zuurstof + glucose
B
koolstofdioxide + water
C
zuurstof + water
D
koolstofdioxide + glucose
Slide 18 - Quiz
Hoe komt koolstofdioxide het blad in?
A
Via de huidmondjes
B
Via de nerf
C
Via de wortels
Slide 19 - Quiz
Waar vindt FOTOSYNTHESE plaats in de plantencel?
A
In de celkern
B
In de bladgroenkorrels
C
In de vacuole
D
In de kleurkorrels
Slide 20 - Quiz
Welke stoffen ontstaan bij de VERBRANDING?
A
koolstofdioxide + water
B
zuurstof + water
Slide 21 - Quiz
Brocolli is een :
A
stengel
B
blad
C
wortel
D
bloem
Slide 22 - Quiz
Een banaan is een :
A
stengel
B
vrucht
C
bloem
D
blad
Slide 23 - Quiz
Andijvie is een :
A
blad
B
bloem
C
stengel
D
zaad
Slide 24 - Quiz
Een levensgemeenschap is :
A
alle biotische factoren in een ecosysteem
B
alle a-biotische factoren in een ecosysteem
Slide 25 - Quiz
Alle organismen van een soort noem je een :
A
Soort
B
Populatie
C
Individu
D
Ecosysteem
Slide 26 - Quiz
Vervolg les
Maak de vragen uit je werkboek die bij 3.3 horen.
Klaar = nakijken, je fouten omcirkelen!
Huiswerk do 2 februari.
Maken en nakijken 3.3
leren bron 1, 2, 3, 6, 7
timer
10:00
Slide 27 - Slide
Afsluiting les:
Noem minstens 2 begrippen die je nog niet kende en nu wel.