Herhaling Verzekeringen, pensioenen & ruilen over de tijd
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Voorbereiding op het SO
Herhaling Verzekeringen, pensioenen & ruilen over de tijd
Slide 1 - Slide
Wat is moreel wangedrag?
Als je bent verzekerd ga je minder voorzichtig zijn omdat je weet dat je toch wel verzekerd bent. Dus bijvoorbeeld je mobieltje op het strand laten liggen omdat je toch een reisverzekering hebt en als hij wordt gestolen je een nieuwe kunt kopen met verzekeringsgeld.
A
Je veroorzaakt meer schade omdat je verzekerd bent
B
De ene weet meer dan de ander (de prijs gaat omlaag)
C
Alleen de slechte risico's verzekeren zich
D
Mensen moeten verplicht een verzekering nemen
Slide 2 - Quiz
Wat is averechtse selectie?
A
Uit individuele premiebetaling wordt vermogen gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst.
B
De hoogte van een subsidie of bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.
C
Houdt in dat de mensen met een hoog risico zich wel verzekeren en de mensen met een laag risico niet.
D
De verzekeraar is verplicht iedereen die zich aanmeldt te verzekeren tegen dezelfde premie.
Slide 3 - Quiz
Wat is GEEN gevaar als er alleen slechte risico's zich verzekeren?
wat is het gevaar van averechtse selectie? Als alleen de slechte risico's zich verzekeren zijn de kosten voor de verzekeraar hoog en zullen de premies enorm stijgen. Goede risico's zijn voordeliger voor verzekeraars.
A
Dat de premie gaat stijgen omdat er veel kosten zijn
B
Dat goede risico's alle kosten zelf moeten betalen als er toch iets gebeurd
C
De premie gaat dalen omdat er de kosten over veel mensen kunnen worden verdeeld.
Slide 4 - Quiz
De verkoper van een auto weet of deze goed functioneert, de koper weet dit niet. Dit is een vorm van:
Iemand die zich wil verzekeren weet precies hoe het gaat met zijn gezondheid. De verzekeringsmaatschappij weet dat niet en moet gokken en erop vertrouwen dat je alles verteld.
A
Asymmetrische informatie
B
risico-aversie
C
Averechtse selectie
D
Averechtse informatie
Slide 5 - Quiz
Uit cijfers blijkt dat ook mensen met weinig of geen risico hun fiets verzekeren. Dit is een voorbeeld van:
A
Asymmetrische informatie
B
Risico-aversie
C
Averechtse selectie
D
Moreel wangedrag
Slide 6 - Quiz
Welke uitkering krijg je van de overheid als je 66+ bent?
A
WAO
B
Pensioen
C
AOW
D
Loon
Slide 7 - Quiz
Wat is de AOW?
A
een sociale
voorziening
B
een volks
verzekering
C
een werknemers verzekering
D
geen van deze 3
Slide 8 - Quiz
Dit overzicht nog even een keer zodat je goed kunt zien hoe het allemaal is ingedeeld.
Slide 9 - Slide
Iedereen in Nederland heeft een aanvullend pensioen (=bedrijfspensioen)
Alleen de mensen die een werkgever hebben, bouwen een bedrijfspensioen op. Dus mensen die niet werken of die eigen baas zijn moeten via een persoonlijke pensioen zorgen voor een inkomen voor later.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quiz
Wie betaalt de AOW van nu?
A
de jeugd van nu
B
de actieven van nu
C
de actieven uit het verleden
D
de staat
Slide 11 - Quiz
Bij het omslagstelsel ...
Als je werkt betaal je aow premie of je nu wilt of niet. En met die premie worden de aow uitkeringen betaald.
A
betaalt iedereen voor zichzelf
B
Is er altijd genoeg geld
C
worden alle betalingen geïnvesteerd voor later
D
is er sprake van verplichte solidariteit
Slide 12 - Quiz
Wie betaalt het bedrijfspensioen van nu?
A
de jeugd van nu
B
de actieven van nu
C
de actieven uit het verleden
D
de staat
Slide 13 - Quiz
Wat is het kapitaaldekkingsstelsel?
A
De ene partij beschikt over meer informatie. Doet zich bijvoorbeeld voor bij verzekeringen wanneer de ene partij meer weet dan de ander.
B
Ontvangen (sociale) premies in een jaar worden gebruikt om de uitkeringen in dat jaar te betalen.
C
Het (automatisch) tot stand komen van een evenwichtprijs voor een goed of dienst.
D
Uit individuele premiebetaling wordt vermogen gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst.
Slide 14 - Quiz
Het bedrijfspensioen wordt gefinancierd via het ....
A
Omslagstelsel
B
Kapitaaldekkingstelsel
Slide 15 - Quiz
Wat is GEEN voorbeeld voor inkomen voor een oudere die niet meer werkt?
A
AOW
B
Bedrijfspensioen
C
Loon
D
Individueel pensioen
Slide 16 - Quiz
Wat is op dit moment GEEN goed voorbeeld van extra inkomsten voor een iemand die ouder is?
De rente op gewone spaarrekeningen zijn zo laag dat dat geen goede inkomstenbron is. In het verleden met veel hogere rentes was dit wel een optie als je een groot vermogen had.
A
Een bijbaantje en extra loon krijgen
B
Spaargeld op de bank en rente krijgen
C
Je (extra) woning verhuren en huur krijgen
D
Beleggen in aandelen en winst maken
Slide 17 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een stroomgrootheid voor gepensioneerden?
A
Totale waarde vermogen
B
Maandelijkse AOW-uitkering
C
waarde v/d woning
D
Spaarrekening
Slide 18 - Quiz
Een voorbeeld van een stroomgrootheid is ....
A
winst v/d afgelopen maand
B
banktegoed
C
huidige waarde machine
D
eigen vermogen
Slide 19 - Quiz
Bij welke belegging heeft een pensioenfonds kans op het meeste rendement?
A
aandelen
B
obligaties
C
hypotheken
D
onroerend goed
Slide 20 - Quiz
Bij welke belegging loopt een pensioenfonds het meeste risico?
De beleggingsvorm met het hoogste risico heeft ook de grootste kans op een hoog rendement (winst). Als dit niet zo zou zijn zouden beleggers geen aandelen kopen.
A
aandelen
B
obligaties
C
hypotheken
D
onroerend goed
Slide 21 - Quiz
De verwachte levensduur neemt toe. De belasting ...
A
neemt toe
B
neemt af
Slide 22 - Quiz
Jongeren gaan op latere leeftijd werken. De belasting ...
A
neemt toe
B
neemt af
Slide 23 - Quiz
Meer mensen werken fulltime. De belasting ...
Je moet kijken naar hoe groot de groep actieven (werkende mensen). Wordt deze kleiner dan zal er per persoon meer belasting moeten worden betaald. Wordt de groep actieven groter dan hoeft er per persoon minder belasting te worden betaald.
A
neemt toe
B
neemt af
Slide 24 - Quiz
Jan kreeg vorige maand 25 euro zakgeld, nu krijg hij 20 euro. Hoeveel veranderd in procenten zijn zakgeld?
A
25%
B
-20%
C
-25%
D
20%
Slide 25 - Quiz
Een spijkerbroek kost normaal 85 euro. Hij is nu in de aanbieding voor 57,50 euro. Wat is het procentuele verschil?
A
47,8%
B
32,4%
C
-32,4%
D
-47,8%
Slide 26 - Quiz
Als er je nominaal 5% meer loon krijgt maar de prijzen stijgen met 4%. Wat is je reële loonverandering?
A
9%
B
1%
C
-1%
Slide 27 - Quiz
Als de prijzen stijgen met 4% en je wilt een reële stijging van je loon van 2%. Hoeveel extra loon moet je vragen aan je baas?