Verben in Präteritum und Perfekt.

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Wat is de juiste vertaling van:
jij hebt gemaakt

1. du hast gemachen
2. du hast gemacht
3. du bist gemacht
4. du hat gemacht

Wat is de juiste vertaling van:
hij werkte

1. er arbeitete
2. er arbeitet
3. er arbeitetet
4. er arbeitetest

Wat is de juiste vertaling van:
jullie woonden

1. ihr wohnt
2. ihr wohnte
3. ihr wohntet
4. ihr wohntete

Hoe vertaal je:
het kostte

1. es kostet
2. sie kostete
3. es kostete
4. es kostetet

Hoe vertaal je:
wij leerden

1. wir lerneten
2. wir lernteten
3. wir lernen
4. wir lernten

Hoe vertaal je:
U had

1. Sie haben
2. Sie habten
3. Sie hatten
4. Sie habbeten

Hoe vertaal je:
zij was

1. sie wassen
2. sie warten
3. sie waren
4. sie war

Vertaal de volgende zin in het Duits:
Hij was thuis.

Vertaal de volgende zin:
Heb jij goed geleerd?