Basistheorie EHBO Toets

Basistheorie EHBO

In deze toets testen we jouw basiskennis van de EHBO.
Hoe is het gesteld met jouw kennis?
1 / 32
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Basistheorie EHBO

In deze toets testen we jouw basiskennis van de EHBO.
Hoe is het gesteld met jouw kennis?

Slide 1 - Slide

Hoe werkt dit?
Jij geeft antwoord bij de verschillende vragen. Er zit verschil in de manier van vragen en antwoorden. Jouw antwoorden worden bewaard en bespreken we tijdens de fysieke les. 
Succes!

Slide 2 - Slide

Is 112 bereikbaar voor advies bij mogelijk ernstige situaties?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quiz

Iemand wegsturen om de ambulance op te wachten kan veel voordelen hebben. Welke voordelen zijn er bijvoorbeeld? Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
De ambulance hoeft minder te zoeken, zeker als er ook een lamp aanstaat.
B
Dan heb jij de ruimte om lekker alleen de hulpverlening te doen.
C
Zo kun je een zeer betrokken en geschrokken omstander zichzelf nuttig laten maken: dat is beter voor de omstander, maar ook voor het slachtoffer en de hulpverlener.

Slide 4 - Quiz

Als je bij een ongeval eerste hulp aan het verlenen bent en er zijn omstanders bij, kun je hulp vragen aan hen. Hoe kun je dat het beste doen?
A
In zijn algemeenheid vragen wie er bijvoorbeeld 112 wil bellen.
B
Aan één iemand vragen of hij bijvoorbeeld 112 wil bellen.
C
Aan één iemand de opdracht geven om bijvoorbeeld 112 te bellen.

Slide 5 - Quiz

Het eerste wat je doet wanneer je ziet dat er eerste hulp verleend moet worden is:
A
Letten op gevaar: is het wel veilig om naar het slachtoffer toe te gaan?
B
Proberen te achterhalen wat er gebeurt is en wat het slachtoffer mankeert.
C
Ik haal direct hulp erbij!

Slide 6 - Quiz

Een slachtoffer die braakt is altijd wakker.
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

Welke handeling hoort in eerste instantie NIET bij de eerste hulpverlening bij het vermoeden van wervel letsel?
A
Laat 112 bellen of als je alleen bent, bel zelf 112
B
Draai het hoofd recht, zodat je een goede kinlift kunt toepassen.

Slide 8 - Quiz

Zet de acties in de eerste hulpverlening in de juiste volgorde. Begin bij hetgeen je als eerste doet.
Let op gevaar
Ga na wat er gebeurt is en wat het slachtoffer mankeert
Stel het slachtoffer gerust en zorg voor beschutting
Zorg voor professionele hulp
Help het slachtoffer waar hij ligt of zit

Slide 9 - Drag question

Als je hebt geconstateerd dat iemand NIET reageert, maar je weet nog niet of hij ademt, mag je dan al wel 112 bellen?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Wanneer je bij een bewusteloos slachtoffer de ademhaling controleert, dien je het hoofd achterover te kantelen.
A
Dit is bij alle slachtoffers evenveel.
B
Dit is anders bij baby’s tot 1 jaar. Hierbij kantel je het hoofd minder ver.

Slide 11 - Quiz

Als iemand niet reageert op aanspreken en aanschudden en je constateert een snurkende ademhaling, dan:
A
laat je hem zijn roes uitslapen, want dat zal hij nodig hebben.
B
start je direct reanimatie, want dit is een teken van een circulatiestilstand.

Slide 12 - Quiz

Er zitten verschillen tussen het reanimeren van een baby, kind, drenkeling en volwassen. Welke stellingen zijn juist? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Bij een baby kantel je het hoofd minder ver.
B
Bij baby's en kinderen en start je met 5 beademingen.
C
Bij drenkelingen start je met 5 beademingen, ook als het een volwassene is.
D
Je past de kracht van de borstcompressies aan aan de grootte van het slachtoffer door de drukken met je duimen, één hand of beide handen.

Slide 13 - Quiz

Wat moet er op de stippellijn staan? Bij inademen van giftige stoffen moet het slachtoffer juist ………… in een liggende houding geplaatst worden.
A
Wel
B
Niet

Slide 14 - Quiz

Een shock is soms te verwarren met een flauwte, maar vereist snelle actie. Het is dan ook van groot belang om snel achterhalen of er iets is voorgevallen. Welke van de mogelijkheden kunnen een shock veroorzaken? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Een trap van een paard, vlak voordat jij het slachtoffer ontmoet.
B
Een trap van een paard, in de ochtend van de dag waarop jij het slachtoffer ontmoet.
C
Een fietsstuur die bij een val van de fiets in de buik is gekomen.
D
Een steek van een mug.

Slide 15 - Quiz

Kan een kind ook een schedelbasisfractuur oplopen?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quiz

Sleep het juiste antwoord naar de stippellijn:
Wanneer je een slachtoffer van een elektriciteitsongeval aantreft, kijk je eerst of het slachtoffer al los is van de stroombron. Als dat zo is, kun je een wond tegenkomen. Als je een duidelijke ingaande wond ziet, ga je zo snel mogelijk ……………………….. zoeken. Hiermee kun je mogelijk de ernst van de verwondingen inschatten. 
een zwachtel
een uitgaande wond
hemostatisch gaas

Slide 17 - Drag question


Hersenvliesontsteking is een levensbedreigende ziekte. Twee symptomen zijn kenmerkend voor hersenvliesontsteking. Ze komen niet altijd in dezelfde mate voor, maar zijn wel heel belangrijk om te weten, omdat ze alleen bij hersenvliesontsteking naar voren komen. Welke twee zijn dan?
A
Hoge koorts en braken
B
Puntbloedingen en een stijve nek
C
Slecht drinken en er grauw uitzien

Slide 18 - Quiz

Je ziet iemand niet helemaal lekker worden. Je vraagt wat er is en je krijgt een vaag antwoord in de zin van: “ik voel me niet goed, lijkt wel of alles draait.” Je ziet dat iemand draaierig is. Je helpt hem naar de grond zodat hij netjes 10 minuten kan blijven liggen. Zijn er nog dingen die je van hem zou willen weten?
A
Ja, bijvoorbeeld wat hij heeft gedaan aan activiteit en of hij wel voldoende heeft gegeten en gedronken vandaag.
B
Nee, wat ik zie en hoor is voldoende. Ik heb genoeg gedaan.

Slide 19 - Quiz

Vul de stippellijn in.
Een slachtoffer komt bij je met de mededeling dat hij in zijn voet gebeten is door een giftige slang. Je belt 112: ambulance komt eraan. Tot die tijd vertel jij het slachtoffer dat het het beste is om zijn voet zo……………………

A
stil mogelijk te houden
B
veel mogelijk te bewegen

Slide 20 - Quiz

Om te weten te komen of iemand uitgedroogd is, kun je even licht knijpen in de huid van het slachtoffer. Als deze blijft staan in de positie en niet soepel terug veert, is er sprake van uitdroging. Kan uitdroging levensbedreigend worden?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quiz

Wonden maken we schoon. We desinfecteren de wond NIET als we er NIET mee naar de huisarts gaan. Wat doen we erna?
A
Een schaafwond en een kleine wond dekken we altijd af
B
Een schaafwond laten we aan de lucht drogen en een wond dekken we af.
C
Een schaafwond dekken we af en een wond laten we aan de lucht drogen.
D
Een schaafwond en een wond dekken we nooit af.

Slide 22 - Quiz

Sleep het soort brandwond naar de juiste foto
2e graads/gedeeltelijk
3e graads/volledig
1e graads/gedeeltelijk

Slide 23 - Drag question

Welke stellingen is waar:
A
Een kneuzing zit altijd in een gewricht
B
Een kneuzing en een verstuiking zijn hetzelfde
C
Een verstuiking zit altijd in een gewricht
D
Bij zowel een verstuiking als een kneuzing koel je 10-12 minuten

Slide 24 - Quiz

Wat is de beste methode om erachter te komen of je strak genoeg hebt gezwachteld?
A
Je kijkt of de tenen/vingers van het slachtoffer niet blauw worden
B
Je kijkt of de tenen/vingers van het slachtoffer niet blauw worden en vraagt aan het slachtoffer of het strak genoeg zit en hij er voldoende steun aan heeft.
C
Je vraagt aan het slachtoffer of het strak genoeg zit en hij er voldoende steun aan heeft.

Slide 25 - Quiz

Bij een slachtoffer die bij jou komt met bevroren handen, wil je natuurlijk de juiste eerste hulp verlenen. Om dit te kunnen doen moet je als eerste weten welke gradatie de brandwonden zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Bij een open botbreuk zie je altijd een wond.
A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quiz

Bij een open botbreuk zie je altijd een stuk bot uitsteken.
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

Een kind komt huilend naar je toe met een bloedneus. Hij heeft een bal op zijn neus/hoofd gekregen. Moet hij dan wel of niet zijn neus snuiten voordat zijn neus dichtgedrukt wordt? Hij weet hoe hij zijn neus moet snuiten.
A
Hij moet wel snuiten
B
Hij moet niet snuiten

Slide 29 - Quiz

De antwoorden bespreken we later.
Heeft deze toets je geholpen om erachter te komen wat je al weet en waar je nog even aandacht aan moet schenken?
Ja
Nee
Een beetje

Slide 30 - Poll

Wat heb jij nog nodig om zelfverzekerd het examen EHBO in te gaan?

Slide 31 - Mind map

Welke tips heb jij voor het gebruik van LessonUp?

Slide 32 - Mind map