Spelling

Leerdoelen Spelling:
- Hoofdletters en kleine letters goed gebruiken.
- Leestekens goed gebruiken.
- De apostrof goed gebruiken.
-De bezitsvorm goed spellen.
-Bijvoeglijke naamwoorden goed spellen.
-Het meervoud van zelfstandige naamwoorden goed spellen. 
-Verkleinwoorden goed spellen. 
-Samenstellingen goed spellen. 
-Afkortingen goed spellen. 

1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leerdoelen Spelling:
- Hoofdletters en kleine letters goed gebruiken.
- Leestekens goed gebruiken.
- De apostrof goed gebruiken.
-De bezitsvorm goed spellen.
-Bijvoeglijke naamwoorden goed spellen.
-Het meervoud van zelfstandige naamwoorden goed spellen. 
-Verkleinwoorden goed spellen. 
-Samenstellingen goed spellen. 
-Afkortingen goed spellen. 

Slide 1 - Slide

Uitzonderingen

Slide 2 - Slide

Hoofdletters en kleine letters
Het eerste woord van een zin schrijf je altijd met een hoofdletter, net als namen. Er zijn een paar uitzonderingen en aanvullingen op deze regel.

Slide 3 - Slide

Klik de juist gespelde woorden aan.
A
het noorden
B
het Noorden
C
mevrouw van Velzen
D
mevrouw Van Velzen

Slide 4 - Quiz

Klik de juist gespelde woorden aan.
A
23 mensen raakten gewond.
B
23 Mensen raakten gewond.
C
't Weer is mooi.
D
't weer is mooi.

Slide 5 - Quiz

Klik de juist gespelde woorden aan.
A
de heer A. Van der Ster
B
de heer A. van der Ster
C
Brabants
D
brabants

Slide 6 - Quiz

Klik de juist gespelde woorden aan.
A
noordwesten
B
Noordwesten
C
volvo
D
Volvo

Slide 7 - Quiz

Punt, vraagteken en uitroepteken
Aan het eind van een zin plaats je altijd een punt, vraagteken of uitroepteken.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Welke zinnen hebben de juiste leestekens toegepast?
A
De wethouder zei: Dat plan voer ik niet meer uit dat zal mijn opvolger moeten doen.
B
De wethouder zei: 'Dat plan voer ik niet meer uit, dat zal mijn opvolger moeten doen.'
C
Loop eens door.
D
Loop eens door!

Slide 10 - Quiz

Komma
Met een komma maak je een zin overzichtelijker. Je laat zien waar de lezer een korte pauze kan inlassen.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Bij welke zin zijn de komma's juist geplaatst?
A
Onze kantine heeft het volgende aanbod: cola chips sinas en wafels.
B
Onze kantine heeft het volgende aanbod: cola, chips, sinas en, wafels.
C
Onze kantine heeft het volgende aanbod: cola, chips, sinas en wafels.

Slide 13 - Quiz

Bij welke zin zijn de komma's juist geplaatst?
A
Ach, dat is nou eenmaal zo.
B
Ach dat is nou eenmaal zo.
C
Ach dat is, nou eenmaal zo.

Slide 14 - Quiz

Dubbele punt
De dubbele punt gebruik je voor een opsomming, uitleg of citaat.
Het eerste woord na de dubbele punt krijgt meestal geen hoofdletter (tenzij het een hoofdletterwoord is, zoals een naam). Na de dubbele punt schrijf je wel een hoofdletter als er een volledige zin geciteerd wordt. Bijvoorbeeld:
1. We kregen drie maaltijden: ontbijt, lunch en diner.
2. De dag begint altijd met een heel ritueel: opstaan, douchen, aankleden, ontbijten en naar school.
3. Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door of het gaat niet door.
4. De minister heeft gezegd: "Hier is geen geld meer voor."

Slide 15 - Slide

Apostrof
Een apostrof heb je soms nodig om uitspraakproblemen te voorkomen, bijvoorbeeld bij sommige meervoudsvormen, bezitsvormen en verkleinwoorden. Je kunt ’m ook gebruiken als je letters weglaat.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Welke zin is juist gespeld?
A
s Winters ben ik veel actiever dan s zomers.
B
's winters ben ik veel actiever dan 's zomers.
C
's Winters ben ik veel actiever dan 's zomers

Slide 18 - Quiz

Welke woorden zijn juist gespeld?
A
baby's
B
babies
C
autoos
D
auto's

Slide 19 - Quiz

Welke woorden zijn juist gespeld?
A
bureaus
B
bureau's
C
coupés
D
coupées

Slide 20 - Quiz

Welke woorden zijn juist gespeld?
A
A4'tje
B
A4tje
C
jockey's
D
jockeys

Slide 21 - Quiz

Bezitsvorm
In plaats van de boormachine van mijn oom kun je ook zeggen mijn ooms boormachine. De bezitsvorm van een zelfstandig naamwoord maak je meestal door er een -s achter te zetten.

de mountainbike van mijn broer → mijn broers mountainbike
de viool van Okke → Okkes viool
de passer van Farah → Farahs passer
het broodje van Corné → Cornés broodje


Slide 22 - Slide

regels bezitsvorm
Eindigt het zelfstandig naamwoord op een a, i, o, u of y die lang klinkt? Schrijf dan een apostrof voor de s: Mila’s regels, Amy’s roddels.
Eindigt het zelfstandig naamwoord op een sisklank? Schrijf dan alleen een apostrof: Morris’ kaartspel, Patrice’ gereedschap.

Slide 23 - Slide

Welke woorden zijn goed gespeld?
A
Kevins boek
B
Kevin's boek
C
Demi's geschiedenisboek
D
Demis geschiedenisboek

Slide 24 - Quiz

Welke woorden zijn juist gespeld?
A
Addy's pen
B
Addys pen
C
Merel's vulpen
D
Merels vulpen

Slide 25 - Quiz

Welke woord is juist gespeld?
A
Hans laptop
B
Hans' laptop
C
Hans's laptop

Slide 26 - Quiz

Welke woorden zijn juist gespeld?
A
Kader Abdolahs boek
B
Kader Abdolah's boek
C
Tatiana de Rosnay's boek
D
Tatiana de Rosnays boek

Slide 27 - Quiz

Welke woorden zijn juist gespeld?
A
Suzanne Collins' boek
B
Suzanne Collins boek

Slide 28 - Quiz

Bijvoegelijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Je schijft het zo kort mogelijk. Je moet dus geen werkwoordspellingregels toepassen.

Slide 29 - Slide

twijfel je? Doe de check:

Slide 30 - Slide

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Van werkwoorden kun je bijvoeglijke naamwoorden maken. Je gebruikt hiervoor het voltooid deelwoord.

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Welk bijvoeglijk naamwoord is goed gespeld?
A
de vergrote foto
B
de vergrootte foto

Slide 33 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is goed gespeld?
A
het goude horloge
B
het gouden horloge

Slide 34 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is goed gespeld?
A
de verbreedde weg
B
de verbrede

Slide 35 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is goed gespeld?
A
het verzette uur
B
het verzete uur

Slide 36 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is goed gespeld?
A
het verzette uur
B
het verzete uur

Slide 37 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is goed gespeld?
A
een katoene blouse
B
een katoenen blouse

Slide 38 - Quiz

Einde

Slide 39 - Slide