Letterlijk/figuurlijk taalgebruik

Letterlijk/figuurlijk taalgebruik
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Letterlijk/figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Slide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 2 - Slide

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Er wordt precies bedoeld wat er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 3 - Quiz

Letterlijk taalgebruik is
A
Iets zeggen waarbij je vaak je fantasie moet gebruiken
B
Zeggen de woorden precies wat je bedoeld

Slide 4 - Quiz

De vakantie staat voor de deur.

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 5 - Quiz

Oma krijgt een nieuw gebit.
Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 6 - Quiz

Vinz is zijn sleutel kwijt.

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 7 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
Joop kijkt door een roze bril.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 8 - Quiz

Is er sprake van letterlijk of figuur taalgebruik?
'De piloot was in de wolken'
A
Letterlijk
B
Figuurlijk
C
Beide
D
Hangt van de situatie af

Slide 9 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 10 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
'Tom is het zonnetje in huis.'
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 11 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
'Ze kookt van woede.'
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 12 - Quiz