Klas 1 Les 4: Werkwoorden

Regelmatige werkwoorden -er 
C
Regelmatige werkwoorden -er 
Werkwoord Avoir
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Regelmatige werkwoorden -er 
C
Regelmatige werkwoorden -er 
Werkwoord Avoir

Slide 1 - Slide

Doelen van de les: 
- Aan het einde van de les kun je: 
--> het werkwoord "avoir" herkennen. 
--> Het werkwoord "avoir" vervoegen in de tegenwoordige tijd. 
--> Regelmatige Franse werkwoorden op -er herkennen in de tegenwoordige tijd. 
--> Ken je de regel van het vervoegen van de regelmatige werkwoorden op -er. 

Slide 2 - Slide

Mon père 
Ma mère 
Ma soeur 
Mon frère
Mon grand-père
Ma grand-mère
Mijn moeder 
Mijn oma 
Mijn opa
Mijn zus
Mijn vader 
Mijn broer

Slide 3 - Drag question

Je / J'
Tu
Nous
Il / Elle 
Vous
Ils / Elles 
U / Jullie 
Ik
Hij / zij 
Zij
Jij 
Wij 

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Video

Regelmatige ww op -er
De meeste werkwoorden in het Frans eindigen op -ER
Bijvoorbeeld:
  • danser
  • travailler
  • donner
Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden. 

Slide 6 - Slide

De stam
De stam maak je door -ER van het hele werkwoord  af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter...

Bijvoorbeeld:
parler --> parl-
danser --> dans-

Slide 7 - Slide

De uitgangen

Slide 8 - Slide

Tu te souviens? 

Slide 9 - Slide

Het regelmatige werkwoord op -er

Slide 10 - Slide

Wat is de stam van het werkwoord 'chercher'?

Slide 11 - Open question

Kies de juiste zin.
ww = PARLER
A
Nous parles français.
B
Nous parlons français.
C
Nous parlent français
D
Nous parlez français.

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste zin.
ww = AIMER
A
J'aime la musique.
B
Je aime la musique.
C
J'aimes la musique.
D
J'aiment la musique.

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste zin.
ww = REGARDER
A
Ils regardes le football.
B
Ils regardons le football.
C
Ils regardez le football.
D
Ils regardent le football.

Slide 14 - Quiz

JE
TU
IL/ELLE/
ON
NOUS
VOUS
ILS/
ELLES
-e
-ons
-e
-es
-ez
-ent

Slide 15 - Drag question

Avoir:
Wat betekent "Avoir"? 
Wanneer gebruik je "avoir"? 

-Onregelmatig werkwoord. 
- unieke vervoeging. 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :

Slide 18 - Slide

Wat betekent "tu as"?
A
zij hebben
B
hij heeft
C
jij hebt
D
ik heb

Slide 19 - Quiz

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 20 - Quiz

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 21 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 22 - Drag question

Opdracht: 
In teams staat de opdracht van deze week klaar. 
Vergeet het niet op tijd in te leveren en je doelen aan te geven. 

Slide 23 - Slide