H2D Frans week 9 en 10 C3 Bron F

H2D Frans week 9 C3 Bron F
1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H2D Frans week 9 C3 Bron F

Slide 1 - Slide

1HV1 Première leçon
Les objectifs :
* Je kunt de futur proche gebruiken.

Le programme :
Apprendre: 
C3 Bron F

Faire: (=doen/ maken)
Ex. 26,27, maken ex. 33,34 p. 126
+ aantekeningen futur proche

Bonjour! Bienvenue à la semaine neuf!

Slide 2 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Répéter le dernier cours 
  • Corriger les devoirs
  • Uitleg ww. vouloir / pouvoir
  • Lesson up week 9 C3 bron F
  • Faire les devoirs: maken ex. 31,32 ,Leren bron G +H 
  • Réflexion du cours

Slide 3 - Slide

Répéter le dernier cours 
Wat hebben we vorige keer ook alweer geleerd?
Het rad geeft de beurt!
  • Vertaal: Qu'est-ce que tu veux acheter?
  • Vertaal: het stripboek
  • Hoe maak je de futur proche? 
  • "parler "in 2 tijden opschrijven


timer
5:00

Slide 4 - Slide

Corriger les devoirs  
= huiswerk nakijken

Afgelopen week hebben jullie ex. 26,27 gemaakt. 
Deze ga je met een andere kleur pen nakijken aan de hand van de antwoorden die je kunt vinden in :

 Antwoorden Boek A op je bureaublad
timer
5:00

Slide 5 - Slide

H. Grammaire
'vouloir' - 'pouvoir'
willen - kunnen/mogen

Onregelmatig werkwoord = stampen!!! 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

on regarde la vidéo

Slide 8 - Slide

pouvoir betekent mogen en kunnen
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

je (kunnen)
A
peu
B
peut
C
peux

Slide 10 - Quiz

nous (willen)
A
pouvons
B
voulons
C
pouvez
D
voulez

Slide 11 - Quiz

tu (kunnen)
A
peu
B
peux
C
peut

Slide 12 - Quiz

ils (willen)
A
pouvent
B
peuvont
C
pouvez
D
peuvent

Slide 13 - Quiz

ik wil een ijsje eten
A
Je veux manger une glace
B
Je veut manger une glace
C
Je peux manger une glace
D
Je peut manger une glace

Slide 14 - Quiz

U mag een broek kopen
A
Vous voulez acheter un pantalon
B
Vous voulez un pantalon acheter
C
Vous pouvez acheter un pantalon
D
Vous pouvez un pantalon acheter

Slide 15 - Quiz

wij kunnen
A
nous voulons
B
vous voulez
C
nous pouvons
D
vous pouvez

Slide 16 - Quiz