Herhalen Spelling

Welkom 2F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. 

Leg het volgende vast op tafel:
  • leesboek
  • agenda
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 2F! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. 

Leg het volgende vast op tafel:
  • leesboek
  • agenda

Slide 1 - Slide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
  • Nakijken P14
  • Leerstof TW4
  • Herhalen Spelling + Werkwoordspelling

Slide 3 - Slide

C7 - Spelling

Spelling
P1: Herhaling leerjaar 1hv
P2: Leestekens
P3: Leenwoorden
P4: Koppelteken en weglatingsstreepje 
P5: Tussenletters in samenstellingen
P6: Aan elkaar of los?


Slide 4 - Slide

C7 - Spelling

Werkwoordspelling
P9: Herhaling leerjaar 1hv
P10: Engelse werkwoorden
P11: Persoonsvorm in een samengestelde zin
P12: Gebiedende wijs
P14: Homofone werkwoordsvormen



Slide 5 - Slide

Hoe moet je leren?
  • Maak een samenvatting van de theorie
  • Oefen met opdrachten bij elke paragraaf via NN Online. Houd eerst de theorie erbij als je oefent. Controleer ook steeds goed je antwoorden en kijk de opdrachten na.
  • Maak de mixopdrachten van P8 en P15.
  • Maak tot slot, na veel oefenen, de oefentoets. 



Slide 6 - Slide

P2 - Leestekens

Slide 7 - Slide

Leestekens
Je gebruikt een punt:
  • aan het einde van een zin;
  • na een afkorting.

Je gebruikt een vraagteken aan het einde van een vraagzin.
Je gebruikt een uitroepteken na een uitroep of bevel. 

Slide 8 - Slide

Leestekens
Je gebruikt een komma:
- wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin. Die komma staat dan: 
  • tussen twee persoonsvormen;
  • voor voegwoorden als maar, nadat, omdat, terwijl, want
  • voor en na een deel van een zin dat niet zelfstandig kan staan

- tussen delen van een opsomming (niet voor en).

Slide 9 - Slide

Leestekens
Je gebruikt een dubbele punt om aan te geven dat er een opsomming, citaat of een verklaring/reden volgt.

Je gebruikt aanhalingstekens bij directe rede of citaten.
Let op: bij indirecte rede geen aanhalingstekens.

De buurman zei: 'Eet je vanavond mee?'
De buurman vroeg of ik vanavond mee at. 

Slide 10 - Slide

P3 - Leenwoorden

Slide 11 - Slide

Leenwoorden

Leenwoorden zijn vanuit andere talen in het Nederlands terechtgekomen.  De meeste woorden die we overnemen uit andere talen, worden na een tijdje aangepast aan het Nederlandse spellingsysteem.

sport (goal)                                      verkeer (airbag)
eten (café)                                        computers (printen)
uiterlijk (schmink)

Slide 12 - Slide

Engelse leenwoorden

  • Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: latenightshow, voicemail.
  • Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken: time-out, back-up
  • Als de combinatie wordt gezien als een woordgroep, schrijf je de delen los: second opinion, low budget

Slide 13 - Slide

Franse leenwoorden

Veel Franse woorden schrijf je in het Nederlands zonder accenttekens: compote, hotel, ragout.


In sommige Franse woorden schrijf je accenten op een klinker:
  • accent aigu (logé)
  • accent grave (crèche)
  • accent circonflexe (crêpe)

Slide 14 - Slide

P4 - Koppelteken en weglatingsstreepje

Slide 15 - Slide

Weglatingsstreepje
  • Dinsdagavond en woensdagavond ga ik sporten.
  • Fietsvakanties, werkvakanties en taalvakanties zijn best populair.

De onderstreepte woorden zijn samengestelde woorden.
Soms kun je een deel vervangen door een weglatingsstreepje. In dit geval 'avond' en 'vakanties'.

Slide 16 - Slide

Weglatingsstreepje
Dan krijg je:
  • Dinsdagavond en woensdagavond ga ik sporten.
             Dinsdag- en woensdagavond ga ik sporten
  • Fietsvakanties, werkvakanties en taalvakanties zijn best populair.
             Fiets-, werk- en taalvakanties zijn best populair

Let op: gebruik geen weglatingsstreepje als je een heel woord weglaat: blauwe sokken en rode sokken: blauwe en rode sokken. 

Slide 17 - Slide

Koppelteken
Je kunt een koppelteken in meerdere situaties gebruiken:

  • in samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden
Jip-en-Janneketaal, half-om-halfgehakt

  • om leesfouten te vermijden bij 'botsende' klinkers
zo-even, stage-uren, radio-omroep, na-apen (maar wel: politieagent)

  • bij letters, cijfers en andere tekens, afkortingen en St. of Sint
$-teken, vmbo-leerling, 70-jarige, tbs-kliniek

  • in aardrijkskundige namen of woorden die daarvan afgeleid zijn
Noord-Brabant, Zuid-Italië

Slide 18 - Slide

Koppelteken

  • in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling, niet-, non, oud- : 
non-actief, oud-werknemer

  • als het tweede deel van de samenstelling een hoofdletter heeft
anti-Europees, pro-Amerikaans

  • in samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden (het ene woord is niet belangrijker dan het andere): 
hotel-restaurant, paars-groen



Slide 19 - Slide

P5 - Tussenletters in samenstellingen

Slide 20 - Slide

Tussenletters in samenstellingen
Een samenstelling = twee of meer losse woorden aan elkaar plakken:
stoel + poot = stoelpoot                       
tafel + kleed = tafelkleed
voet + bal + veld = voetbalveld

Soms moet je tussen die twee (of drie) woorden tussenletters toevoegen:         -(e)n-, -e- of -s-. 

Slide 21 - Slide

Wanneer schrijf je een tussen -s?
  • Je schrijft een tussen -s in een samenstelling als je die hoort:
jongensboek / stationsrestauratie

  • Als je het niet kunt horen, omdat bijvoorbeeld het tweede woord met een s-klank begint, dan vul je een ander tweede woord in om te checken of er een 's' moet worden toegevoegd:
bedrijf + chef : bedrijf + kat  > bedrijfskat, dus bedrijfschef
station + straat  : station + kat > stationskat, dus stationsstraat

Slide 22 - Slide

Wanneer gebruik je -en-?
Als het eerste deel van de samenstelling 
  • een zelfstandig naamwoord is
  • én alleen een meervoud op -n of -en heeft. 

VB: 
eik + boom = eikenboom (twee eiken)
blinde + school = blindenschool (twee blinden)
kat + bak = kattenbak (twee katten)

Slide 23 - Slide

Wanneer gebruik je -e-?
Je schrijft geen -en-, maar een -e- in de volgende gevallen:
  • Het eerste deel heeft geen meervoud: tarwebrood (1 tarwe, twee?....), benzinegeur
  • Het eerste deel verwijst naar iets waarvan er maar één is:  Koninginnedag, maneschijn.
  • Het eerste deel heeft een meervoud op -s: aspergesoep (asperge - asperges),
  • Het eerste deel heeft een meervoud op -s én -en-: ziektekiem (ziektes/ziekten), groenteboer (groenten/groentes)
  • Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: blindedarm, knarsetanden
  • Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: goed - beregoed, vol - boordevol.

Slide 24 - Slide

P6 - Aan elkaar of los?

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

P6 - Aan elkaar of los
Samenstellingen worden in het Nederlands aan elkaar geschreven: schouder + tas = schoudertas

 De volgende woorden schrijf je aan elkaar:
  • samenstellingen van twee woorden of meer: huissleutel, lagelonenlanden
  • woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar, waar + voorzetsel: daarna, ervoor, hierover, waarom

Slide 27 - Slide

P6 - Aan elkaar of los

  • getallen met honderd en duizend: vijftienduizend
  • veel samengestelde werkwoorden: kapotmaken, pianospelen, thuiskomen, theezetten
  • veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel: dichtbevolkt, hooggelegen, pasgetrouwd, veelzeggend

Kijk bij twijfel in een (online) woordenboek > woordenlijst.org

Slide 28 - Slide

Aan de slag!
Werk zelfstandig. Maak:
  • een samenvatting van de theorie
  • de opdrachten bij elke paragraaf via NN Online.
  • de mixopdrachten (P8 en P15).
  • tot slot de oefentoets. 

timer
25:00

Slide 29 - Slide

Huiswerk
Woensdag 29 mei:
  • P6: opdr. 1 t/m 5 af
  • P9: opdr. 1 t/m 6 af (online)

Slide 30 - Slide