Onderwerp = degene of hetgeen dat wat er gebeurt in de zin, meemaakt. Over wie het gaat.
Hoe vind je het ow = Wie / Wat + wg ?
Gisteravond hebben Theo en Thea een voortreffelijke show gegeven in de schouwburg.
Wie / Wat + hebben gegeven?
Theo en Thea
1. Alle leerlingen hebben een voldoende gehaald.
2. De meeste docenten maken de toetsen zelf.
3. De toiletten worden elke dag schoongemaakt.