Herhaling woorden 3.3, grammatica 3.4 en spelling 3.5 - 1 kgt


Herhaling 
woorden 3.3, grammatica 3.4 en spelling 3.5
- 1 kgt
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson


Herhaling 
woorden 3.3, grammatica 3.4 en spelling 3.5
- 1 kgt

Slide 1 - Slide

Herhaling woorden 3.3 

- de betekenis van de woorden in woordenlijst 1 (blz. 107)

- de betekenis van de woorden in woordenlijst 2 (blz. 108) 

- de theorie over tegenstelling (blz. 109)

Slide 2 - Slide

Wat is de betekenis van afgunstig?
A
bang
B
jaloers

Slide 3 - Quiz

Wat is de betekenis van hoewel?
A
soms
B
ook al

Slide 4 - Quiz

Wat is de betekenis van glunderen?
A
spontaan glimlachen
B
vrolijk zijn

Slide 5 - Quiz

Wat is de betekenis van nerveus?
A
zenuwachtig
B
bang

Slide 6 - Quiz

Wat is de betekenis van inmiddels?
A
straks
B
ondertussen

Slide 7 - Quiz

Wat is de tegenstelling van groot?

Slide 8 - Open question

Wat is de tegenstelling van ontspannen?

Slide 9 - Open question

Herhaling grammatica 3.4 

- de theorie over het lijdend voorwerp en alle vorige zinsdelen (PV, WG en O) die we behandeld hebben (blz. 111)

Slide 10 - Slide

Stappenplan zinsdelen
1. Zoek de persoonsvorm: verander de zin van tijd ( of maak de zin vragend) 
2. Zet voor en achter de persoonsvorm zinsdeelstrepen.
Kijk daarna welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten.

3. Zoek het werkwoordelijk gezegde:  WG = PV + alle andere werkwoorden
4. Zoek het onderwerp:                              O = wie of wat + WG
5. Zoek het lijdend voorwerp:                  LV = wie of wat + WG + O

Slide 11 - Slide

Wat is de persoonsvorm (PV) in de zin:
Ik heb hem een cadeau gegeven.

Slide 12 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde (WG) in de zin:
Deze film heb ik al vaak gezien.

Slide 13 - Open question

Wat is het onderwerp (O) in de zin:
Wanneer zal jouw klas een klassenavond houden?

Slide 14 - Open question

Je vindt het O door de vraag:
wie of wat + WG?

Welke vraag stel je om LV te vinden?

Slide 15 - Open question

Lijdend voorwerp
wie of wat + WG + O?

Het kind heeft de hond geaaid.

Slide 16 - Slide

Heeft deze zin een lijdend voorwerp (LV)?
Nu hebben we een les Nederlands.
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Heeft deze zin een lijdend voorwerp (LV)?

Zullen we morgen naar de bioscoop gaan?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Wat is het LV in de zin:

Ik fiets een rondje door de straat.

Slide 19 - Open question

Wat is het LV in de zin:

Morgen hebben we een toets Nederlands.

Slide 20 - Open question

Herhaling spelling 3.5 

- de theorie over sterke werkwoorden in de verleden tijd (blz. 114)

- de theorie over het zelfstandig naamwoord meervoud op -en (blz. 115)

- de dicteewoorden (blz. 116)

Slide 21 - Slide

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd:
De postbode ... (brengen) een pakketje.

Slide 22 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd:
Die jongen ... (overtreden) de regel.

Slide 23 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd:
De leerlingen ... (verlaten) boos de klas.

Slide 24 - Open question

Schrijf de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd:
De jongens ... (geven) elkaar een hand.

Slide 25 - Open question

Wat is het meervoud van kaas?

Slide 26 - Open question

Wat is het meervoud van pet?

Slide 27 - Open question

Wat is het meervoud van bal?

Slide 28 - Open question

Wat is het meervoud van oor?

Slide 29 - Open question

Hoeveel zelfstandig naamwoorden staan er in de zin:
De katten renden de muizen achterna toen die de kazen meenamen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 30 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
chagerijnig
B
extreem

Slide 31 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
efectief
B
weigeren

Slide 32 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
de gedachtegang
B
het liteken

Slide 33 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
stiekem
B
de verassing

Slide 34 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
produceren
B
interesant

Slide 35 - Quiz