2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg) - alle werkwoorden in de zin
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O) - wie of wat + wg?
5. Zet O boven het onderwerp.
6. Zoek het lijdend voorwerp -wie/wat + wg + O?
7. Zet lv boven het lijdend voorwerp
8. Zet de pv, het wg, het onderwerp (O) en het lv tussen zinsdeelstrepen |
3.7 Grammatica - herhaling
Ontleed de 5 zinnen op je werkblad
Slide 4 - Slide
hoe je sterke werkwoorden in de verleden tijd schrijft
hoe je het meervoud op -en van zelfstandig naamwoorden schrijft
3.8 Spelling
In deze paragraaf leer je:
Slide 5 - Slide
Van sommige werkwoorden verandert de klank als je de pv in de verleden tijd zet. We noemen dit sterke werkwoorden (soms ook wel klankverandernde werkwoorden).
Bijvoorbeeld:
3.8 Spelling
Leertekst : sterke werkwoorden in de verleden tijd, blz. 177
ik
loop
liep
zwem
zwom
zeg
zei
hij
loopt
liep
zwemt
zwom
zegt
zei
wij
lopen
liepen
zwemmen
zwommen
zeggen
zeiden
Slide 6 - Slide
maak opdracht 2, 3, 4 blz. 178 - 179
3.8 Spelling
Zelfstandig werken
Slide 7 - Slide
- Ga naar Max Talent, oefen daar met de woordentrainer
- Ga naar Max Talent, oefen bij hoofdstuk 3 bij Grammatica, Test Jezelf
Voorbereiden voor de toets
Slide 8 - Slide
Het werkwoordelijke gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Het wg bestaat dus uit: de pv + alle andere werkwoorden.
Bijvoorbeeld: wg wg | Jesse | gaat | zijn huiswerk |maken.|
3.7 Grammatica
Leertekst Onderwerp (O) blz. 172
Slide 9 - Slide
Het onderwerp (O) en het werkwoordelijk gezegde (wg) horen bij elkaar.
Je vindt het onderwerp door te vragen : wie (of wat) + werkwoordelijke gezegde?
Bijvoorbeeld:
wg wg | Jesse | gaat | zijn huiswerk |maken.|
Wie gaat maken? Antwoord Jesse. Jesse is het onderwerp (O)
3.7 Grammatica
Leertekst Onderwerp (O) blz. 172
Slide 10 - Slide
1. Onderstreep de persoonsvorm (pv)
2. Zoek het werkwoordelijke gezegde (wg)
3. Zet wg boven de pv en de wg
4. Zoek het onderwerp (O)
5. Zet O boven het onderwerp.
6. Zoek het lijdend voorwerp
7. Zet lv boven het lijdend voorwerp
8. Zet de pv, het wg, het onderwerp (o) en het lv tussen zinsdeelstrepen |
Klaar? maak de woordenzoeker op de achterkant
3.7 Grammatica
Opdracht op werkblad, samen oefenen
Slide 11 - Slide
O wg lv
1. | Irene | maakt | altijd | mooie foto's.|
wg O lv wg
2. | Op koningsdag | heeft | Reza | zijn schaatsen | verkocht.|
O wg lv
3. | Sylvia | pakte | de verkeerde fiets | uit het fietsenrek.|
wg O lv wg
4. | Gisteren | heb | ik | in het zwembad | onze mentor | gezien. wg O wg
5. | Op het drukke kruispunt | is | een man | gevallen.
3.7 Grammatica
Antwoorden werkblad lijdend vorm
Slide 12 - Slide
wg O wg
6. | Wanneer | heeft | Danny | jou | gebeld? O wg lv wg
7. | James Bozeman uit Florida | heeft | veel geluk | gehad. |
wg O lv
8. | Vorig jaar | won | hij | tien miljoen dollar | in de loterij.|
wg O
9. | Deze week | won | James | weer! |
wg O lv wg
10. | Nu | had | de man | een miljoen dollar | gewonnen. |
3.7 Grammatica
Antwoorden werkblad lijdend vorm
Slide 13 - Slide
Ik heb de neiging om steeds het verkeerde lokaal in te lopen.
iets doen zonder er bij na te denken
3.5 - Woorden geleerd
Wat is de betekenis van het onderstreepte woord?
Slide 14 - Slide
Het kost mij moeite om op tijd aanwezig te zijn.
het vraagt veel inspanning
3.5 - Woorden geleerd
Wat is de betekenis van het onderstreepte woord?
Slide 15 - Slide
De acteur wil graag mensen enthousiast maken om ook te gaan acteren.
inspireren
3.5 - Woorden geleerd
Welk woord hoort bij de onderstreepte betekenis?
Slide 16 - Slide
extreem
gewoon
3.5 - Woorden geleerd
Wat is de tegenstelling van het woord:
Slide 17 - Slide
gespannen
ontspannen, relaxed
3.5 - Woorden geleerd
Wat is de tegenstelling van het woord:
Slide 18 - Slide
- opdracht 13 op bladzijde 162-163
Huiswerk bespreken
Slide 19 - Slide
De pv, het ond, het wg zijn zinsdelen
De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
Zinsdelen kan je verschuiven in de zin.
Bijvoorbeeld | De oude man | heeft | op zijn gitaar | gespeeld. | | Op zijn gitaar | heeft | de oude man | gespeeld. |
3.7 Grammatica - herhaling
Hoe zat het ook al weer met zinsdelen?
Slide 20 - Slide
Het lijdend voorwerp (lv) in een zin doet niet veel, er wordt door het onderwerp iets meegedaan. Het is eigenlijk altijd een 'ding'.
Je vindt het lijdend voorwerp (lv) door te vragen : wat (of wie) + werkwoordelijke gezegde + onderwerp?
Bijvoorbeeld:
O wg | de timmerman | maakt| een mooie kast |
Wat maakt de timmerman? Antwoord: een mooie kast = lijdend voorwerp
3.7 Grammatica
Leertekst Lijdend voorwerp (lv) blz. 174
Slide 21 - Slide
1.7 Grammatica - tijdproef pv
Stappenplan tijdproef pv
De pv vind je met de tijdproef pv:
Voorbeeld
1
Zet de zin in een andere tijd: van de tegenwoordige tijd (tt) naar de verleden tijd (vt) of
van de verleden tijd (vt) naar de tegenwoordige tijd (tt).
Op het sportveld spelen drie jongens met elkaar.
Tijdproef pv: Op het speelveld speelden drie jongens met elkaar
2
Het woord dat verandert, is de pv.
spelen is de pv
Slide 22 - Slide
1.7 Grammatica - herhalen
Hoe vind je ook al weer:
Het lijdend voorwerp (lv)
Je stelt de vraag: Wat + ond + wg?
De zinsdelen
De pv, het ond, het wg en het lv zijn zinsdelen
De zinsdelen zet je tussen zinsdeelstrepen |
De overige zinsdelen gaan over plaats, tijd, hoe
Slide 23 - Slide
1.7 Grammatica
Leertekst: Persoonsvorm
Je herkent de persoonsvorm zo:
• het is bijna altijd één woord;
• het is een vorm van het werkwoord;
• hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen);
• hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).
Slide 24 - Slide
- Lees de 25 nieuwe woorden op blz. 221
- Oefen 10 minuten met je buurman/vrouw. Van welke woorden ken je de betekenis wel/een beetje/helemaal niet?
Vandaag 3.7 Grammatica
Slide 25 - Slide
vóórkomen - voor de deur komen: een taxi laten voorkomen. - voor de rechter komen: de zaak komt maandag voor. - vóór iemand komen: ze kwam honderd meter voor. - gebeuren: zoiets komt meer voor. - aanwezig zijn: komen hier wolven voor?
3.5 - Verschil tussen vóórkomen en voorkómen
voorkómen - zorgen dat iets niet gebeurt (verhinderen); wij voorkomen dat de dieren de weg op lopen.
Slide 26 - Slide
Sommige woorden betekenen het tegenovergstelde van elkaar. Je noemt dat een tegenstelling.
Bijvoorbeeld:
warm <-> koud geven <-> nemen groot <-> klein
rijk <-> arm boven <-> onder breed <-> smal
Soms heeft een woord meer dan één betekenis:
licht <-> donker licht <-> zwaar
nauw <-> breed nauw <-> los
3.5 Leertekst tegenstelling blz. 228
Slide 27 - Slide
Sommige woorden krijgen een tegengestelde betekenis door er een voorvoegsel of achtervoegsel aan te plakken:
Bijvoorbeeld
Het voorvoegsel on- en anti- betekent niet of tegen