Mensen die bij de beroepsbevolking horen hebben een betaalde baan of zijn op zoek naar een betaalde baan.
Deze mensen bieden hun arbeid aan. De beroepsbevolking is dus het aanbod van arbeid.
Bedrijven
Bedrijven zijn op zoek naar peroneel. Bedrijven vragen arbeid.
Slide 2 - Slide
Bedrijven die op zoek zijn naar personeel
A
Vragen arbeid
B
Bieden arbeid aan
Slide 3 - Quiz
Als persoon kun je arbeid aanbieden
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
In een vacature staat het aanbod van arbeid.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
Er zijn verschillende soorten werkloosheid.
Frictie werkloosheid
Je hebt net je diploma gehaald, maar je nieuwe baan start pas over 2 maanden. Je bent dus 2 maanden werkloos.
Seizoenswerkloosheid
Je bent ijsverkoper, dan heb je in de winter bijna nooit werk en ben je tijdelijk werkloos.
Conjuncturele werkloosheid
Soms zit de economie tegen: bedrijven gaan failliet, werknemers worden ontslagen en daardoor hebben veel mensen minder geld te besteden. Er worden dus minder producten gekocht en gevraagd. Daardoor hoeven er minder producten gemaakt te worden: werknemers worden ontslagen.
Structurele werkloosheid
De banen zijn voor altijd verdwenen:
- goedkope robots nemen het werk over van dure mensen.
- producten worden niet meer in Nederland gemaakt, bijvoorbeeld kleding productie is verplaats naar China.
- (bijna) niemand wil de producten meer kopen dus hoeven ze niet meer gemaakt te worden, bijvoorbeeld cassettebandjes en cd's.
- je hebt een opleiding waar geen werk meer in te vinden is.
Regionale werkloosheid
Niet overal is de werkloosheid even groot. Je hebt dus regionale werkloosheid. Vergroot het plaatje maar eens!
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Je had een baan op de administratieafdeling van een groot bedrijf. De computer heeft je baan overgenomen. Dit is een voorbeeld van:
A
conjuncturele werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
frictie werkloosheid
D
regionale werkloosheid
Slide 8 - Quiz
Je woont in Groningen. Mensen verhuizen naar de randstad en ook bedrijven verplaatsen naar de randstad. Je raakt je baan kwijt. Dit is een voorbeeld van:
A
conjuncturele werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
frictie werkloosheid
D
regionale werkloosheid
Slide 9 - Quiz
Er is veel vraag naar orgaandesigners maar niemand heeft de juiste diploma's. Dit is een voorbeeld van:
A
seizoenswerkloosheid
B
frictie werkloosheid
C
conjuncturele werkloosheid
D
structurele werkloosheid
Slide 10 - Quiz
Het gaat in Nederland steeds beter met de economie. Mensen geven geld uit en er moeten steeds meer producten gemaakt worden. Welke werkloosheid hoort bij deze beschrijving:
A
seizoenswerkloosheid
B
frictie werkloosheid
C
conjuncturele werkloosheid
D
structurele werkloosheid
Slide 11 - Quiz
Productiefactoren
De volgende slide gaat over productiefactoren. Wat heb je als bedrijf allemaal nodig om een product te kunnen maken?
Slide 12 - Slide
natuur
Het pand (gebouw) dat je gebouwd hebt staat op grond. De grond is de productiefactor natuur.
ondernemerschap
Jij bent de baas van het bedrijf. Je combineert de drie productiefactoren natuur, arbeid en kalitaal. Samen noem je dat de productiefactor ondernemerschap.
kapitaal
Alle machines en gereedschappen die je nodig hebt horen bij de productiefactor kapitaal.
kapitaal
Je hebt een pand gebouwd om je bedrijf in te starten. Het pand hoort bij de productiefactor kapitaal.
arbeid
Je hebt mensen nodig die kunnen werken. De productiefactor arbeid.